woensdag 17 maart 2010

De Avonden

De Avonden

dinsdag 23 september 2008
Jane Leusink woont in Winsum, in de provincie Groningen, waar ze schrijft en kookt. Haar culinaire belangstelling heeft er toe geleid dat ze momenteel mede-eigenaar is van het Schathoes Verhildersum in Leens dat een Michelinster heeft. Het heeft lang geduurd voordat ze, zoals zij dat noemt, een 'echt' gedicht schreef, een gedicht dat met taal gemaakt was, met woorden dus, en niet met emoties.

Wim Brands en Erik-Jan Harmens praten met Jane Leusink over haar nieuwste bundel 'Er is weinig aan de lente veranderd'.

http://www.vpro.nl/programma/deavonden/afleveringen/39831767/items/40067900/

Recensie 'Er is weinig aan de lente veranderd' , De Recensent, Edwin Fagel

Titel: Er is weinig aan de lente veranderd
Auteur: Jane Leusink
ISBN: 9789077487662
Uitgever: Uitgeverij Kleine Uil
Datum bespreking: 18 Februari 2009
Melancholisch, nuchter, lyrisch, mystiek, grappig, filosofisch, erudiet, plat en experimenteel


Het moest even opgezocht, maar nu weet ik het voortaan: het pantoen is een Maleisische dichtvorm, bestaande uit strofen van vier regels met gekruiste rijmen: de regels 2 en 4 van de eerste strofe worden regel 1 en 3 van de tweede strofe, en zo verder. In de derde bundel van Jane Leusink, de winnares van de C. Buddingh’-prijs 2003, fascineren vooral de pantoens. De herhaalde regels geven de gedichten een pregnante toon, een zekere urgentie, en ik heb het idee dat Leusink hier aan de kern komt van wat ze zegt met haar bundel Er is weinig aan de lente veranderd.

De pantoens staan in de reeks ‘Oefenplaats (dan is er weer vorm, en vorm)’. Lees bijvoorbeeld ‘Aan het reizen bij verdriet’, bij de Winterreise van Schubert:

Reis altijd licht: die Liebe liebt das Wandern
Ik hoor het in haar stem. God heeft haar zo gemaakt
En de natuur vanzelf, want het is god Natuur
Buig licht voorover als storm over velden woedt

Ik hoor het in haar stem. God heeft haar zo gemaakt
Zing pianissimo als ware het nat van tranen
Buig licht voorover als storm over velden woedt
Men regent hier, dan daar, het wordt voor ons besloten

Zing pianissimo als ware het nat van tranen
En de natuur vanzelf, want het is god Natuur
Men regent hier, dan daar, het wordt voor ons besloten
Reis altijd licht: die Liebe liebt das Wandern

(p. 37)


Er is weinig aan de lente veranderd. De titel leest als de verzuchting van iemand die rouwt (om een geliefde?) en ziet hoe in de lente alles weer begint te leven, onaangedaan door het verlies. De bewuste regel is afkomstig uit een gedicht ter nagedachtenis aan C.O. Jellema, maar ook elders in de bundel speelt de dood een rol. Toch is Er is weinig aan de lente veranderd geen bundel over rouw of sterfelijkheid geworden. Integendeel: de gedichten lezen als een stevige omarming van het leven en alles wat leeft – al gebeurt dat enigszins grimmig, wanhopig bijna. Er spreekt uit de zwierige, beweeglijke, en hier en daar hortende taal een nervositeit, alsof alle waarnemingen en gedachten tegelijk moeten worden uitgedrukt:

Anders is het op deze overschoten hoogte
overhoekje (van een kromme plek krijg je een kromme rug)
zouden we deze dimensie misschien met iets kleins
kunnen trotseren, een brekerig takje of een woord of zo waarop
iets zich heeft verschanst
of zich heeft terug getrokken?

(Uit: ‘Over het volgen van het verstand’, p. 17)

De bundel is opgedeeld in de afdelingen ‘Nu’, ‘Hier’ en ‘Dit’, en dit versterkt de gedachte dat het hier gaat om een dichteres die alle taal gebruikt die in haar macht ligt om vat te krijgen op het nu, het hier, het dit. Maar het ontglipt haar onmiddellijk – juist door die taal, zoals treffend wordt geïllustreerd door de enigszins absurde ondertitels van de afdelingen. Bij ‘Nu’ wordt bijvoorbeeld toegevoegd: ‘(vandaag is onverbiddelijk stil)’, en bij ‘Hier’: ‘(is het krimpend wind en vrouwen aan boord)’.

Op dezelfde manier ontglippen de gedichten van Jane Leusink je, op het moment dat je denkt dat je ze tussen duim en wijsvinger houdt. Hoe bijvoorbeeld het gedicht op p. 27 te typeren, het derde gedicht uit de reeks ‘Schuilplaats (een hand voor ogen)’. Is het:

· Melancholisch en fatalistisch?
Straks slapen wij naast elkaar in deze heuvel/de slingerende rouwstoeten hebben hun zwijgende/werk gedaan

· Nuchter en koel?
In de grond van de zaak/gaan wij naar de zoute oceaan

· Lyrisch?
liefste waar alles geboren wordt jij mij/ met zo’n sierlijke boog over je torso gooide/ dat ik aanspoelde in die smorende golf/van goud

· Mystiek?
straks is alles weer nu gelijktijdig en eeuwig/luidruchtig in deze moederaardse omhelzing/ aanwezig of niet of vruchtbaar weer gekeerd/ als gras bloemen goddelijk stof jij mij

En die cursieve gedichten na de genummerde gedichten in deze reeks, en die weer totaal anders van toon zijn, sterker nog: die het negatief vormen van de genummerde gedichten, hoe die dan te typeren?

Wat passeert hier nu eigenlijk
nuchter beschouwd een schare van lopers
van noord naar zuid met plakkerige
broodpakjes in hun Fjällraven rugtasjes
hun ademende waterafstotende Tenson
Soft Shell windstoppers
(…)

(p. 28)

De pantoens vormen wat mij betreft het hoogtepunt van deze bundel. Maar daarmee wil ik niets afdoen aan de kwaliteit van de overige gedichten. Waar Leusink enerzijds hooggestemd schrijft over mystieke ervaringen (Hadewijch wordt in deze bundel zelfs direct aangesproken), heeft ze het anderzijds in een anekdotisch gedicht over een nogal ongemakkelijk gesprek met ‘de rustige man van CPNB’ (in: ‘Gegroet wij zullen verder moeten’, p. 47).

Er is weinig aan de lente veranderd is kortom een melancholische, nuchtere, lyrische en mystieke bundel. Maar ook is de bundel grappig, filosofisch, erudiet, plat en experimenteel. En dat allemaal tegelijk. Dat maakt deze bundel ongrijpbaar, en rijk, en het lezen ervan een telkens herhaald avontuur.

Edwin Fagel

dinsdag 16 maart 2010

Recensie 'Er is weinig aan de lente veranderd' In: Meander

Met taal bereid
door Joop Leibbrand


Jane Leusink
Er is weinig aan de lente veranderd
Uitgever: kleine Uil
Jaar: 2008
ISBN: 9789077487662
Prijs: € 14,50
64 blz.


Er is weinig aan de lente veranderd, de derde bundel van Jane Leusink, kwam al een jaar geleden uit, maar bleef helaas lang liggen op het verkeerde Meanderbureau. Wie zich er dan als recensent eindelijk over mag buigen, moet een flinke aarzeling overwinnen. In een jaar tijd zal immers het relevante wel gezegd zijn en al wat je dan achteraf zelf nog schrijft, dreigt over te komen als tweedehands. Dat het van een bespreking toch nog komt, zou je een daad van eenvoudige rechtvaardigheid kunnen noemen. Tegenover de uitgever, maar vooral tegenover de auteur. Een geflopte bundel nog eens extra neersabelen is een schandelijke daad van zelfbevlekking, maar een van de hoogtepunten uit de poëzie van het afgelopen jaar opnieuw onder de aandacht brengen is simpelweg gehoor geven aan de dure plicht het podium waarover je beschikt te gebruiken.

In weinig andere bundels van de afgelopen tijd valt zoveel te beleven als in deze. Hij is episch en lyrisch tegelijk, even uitdagend als toegankelijk, even experimenteel als beheerst, en daarbij is het opvallend hoe zelfbewust en met hoeveel overtuiging Leusink schrijft, zich nergens forceert, zich ook nergens behaagziek toont. Zij is duidelijk wars van simpele anekdotiek, lijkt allergisch voor gevoelsuitstortingen en waar je mag vermoeden dat haar particuliere bestaan aan de orde komt, neemt ze afstand, maar nooit zoveel dat ze de lezer buitensluit. Het belangrijkste: met taal bereidt zij haar gedichten, als taal dient zij ze op en vermijdt daarbij de makkelijke smaken, al gaat zij een enkele amuses niet uit de weg en is iets pesterigs haar niet vreemd. Het is een bundel waarmee je niet snel klaar bent, omdat je bij iedere herlezing in de meeste gedichten weliswaar nieuwe ontdekkingen doet, maar tegelijk een geheimzinnig, weerbarstig blijvend filosofisch ‘iets’ niet doorgrondt, hoe smakelijk en begripvol het in zijn coherentie ook wordt opgediend.

De bundel kent in zijn strakke opbouw een stevig fundament, dat gevormd wordt door de titelgedichten van de drie afdelingen. Dat zijn (zonder de toevoegingen tussen haakjes die alle titels krijgen): eerst ‘Nu‘, onderverdeeld in ‘Vrijplaats‘ en ‘Schuilplaats‘, dan ‘Hier‘, met de afdelingen ‘Oefenplaats‘, ‘Buitenplaats‘ en ‘Werkplaats‘ en tenslotte ‘Dit‘, dat moederziel alleen de laatste afdeling vormt. Alsof Leusink een eigen variatie van Van der Heijdens Het leven uit een dag uitprobeert, en alles inkadert en samenbalt in een kortstondig, maar verhevigd hier en nu, maar met alle ruimte om te vertragen en stil te staan bij een veelheid aan onderwerpen die tezamen het leven maken. Centraal daarin staat, hoe kan het ook anders in werk dat de moeite waard is, de tijd.

‘Nu [vandaag is onverbiddelijk stil]‘ opent arcadisch met de regels ‘Vandaag is onverbiddelijk stil het grijze strand/ een dag waarop het landerig verstand bevallig/ aan boord springt atletisch meelift en focust [...] op warme beelden en geuren [...]‘; even verder is er sprake van ‘romige melk’ en ‘herderinnenharten’, van ‘rozen op stille plekken waar geliefden rusten’ en het gedicht eindigt met:


[...] vandaag loopt
het verstand niet achter feiten aan
en werkelijk alles mag je dragen en eten
als je met een schuin oog omkijkt ziet je geluchte
geheugen de tijd niet ook al was het gauw om
dit duurt lang hier

In het volle besef van de beperktheid en tijdelijkheid van het bestaan is dit de sublieme weergave van de tijdloze geluksroes van een haast mystiek eenheidsgevoel. Wat een genot te mogen leven!
In ‘Hier [is het krimpende wind en vrouwen aan boord]‘ staat levensdrift eveneens centraal, hetgeen ruimte biedt om zelfs onbekommerd, in ‘opgeruimde gang’ te huilen om dode geliefden, want leven is weten dat alles verandert, je eeuwig voelen, de tijd vol schrijven en vaststellen: ‘lief wij zijn dit nu’.
Het afsluitende gedicht ‘Dit [op zo'n stille grijze stranddag]‘ beschrijft de gesteldheid van de mens die het gegeven is schuld- en zondeloos, vrij van iedere predispositie te leven: verlangens ervaren los van hun oorzaak, hartstocht voelen zonder aandrift, noch angst voor straf kennen, noch behoefte aan beloning en niets dat voort of achterwaarts woekert. Het is, schrijft Leusink, voor ons allen ‘wennen aan deze nieuwe positie’, ‘[...] maar een dag als vandaag/ is zo voorbij al duurt hij lang, zijn wij/ daar nu’. Het zijn de laatste woorden van de bundel.
Urenlang kun je als lezer alleen al in deze drie gedichten ronddwalen, omdat er heel verleidelijk ook allerlei religieuze connotaties meespelen. Bij herders en bij termen als straf en beloning is het van oudsher oppassen!

‘Heeft die lenige vrouw met haar taal u gesnapt/ of genaast’, vraagt het openingsgedicht (’Zulke blikken’) van ‘Vrijplaats (zoekt een hand een hart om te aaien)‘, de eerste onderafdeling. Je zou de vraag aan het slot van de bundel verwachten, omdat de lezer dan pas kan zeggen of hij zich door dit werk van deze vrouw heeft laten inpakken, maar het is typisch Leusink om het uitdagend vooraf te doen. Ze kent haar kwaliteiten, weet dat zij ongrijpbaar blijft als de lezer zich waagt aan haar bestaan:


in het blikveld
is het een passen en meten
zij is tussen in
zij is verderop
geraakt hijgend
ergens tussen rand en veld
van vallende taal hebt u zich omgedraaid
haar bloeiende schaduw de vorm bij het diep in november

Lange, uitgesponnen gedichten staan er in deze afdeling, zoals ‘Hadewych’, dat voer is voor ontwikkelingspsychologen, en ‘Wit-Russische grootvader’, waarin het leven van nu verklaard wordt aan een oudere generatie:


we zappen door de werkelijkheid
we komen op en gaan
over de tong, schrapen
onze schoenen over ijzer
snuiven bloemen van dansvloeren
waarop nog tot in november taal gewicht en beeld
verovert of uitgroeit tot de nieuwste
politieke stellingnamen:

In ‘Wat we niet wisten’ is die lenige ‘vrouw met haar taal’ een biografische vrouw geworden, die in een indrukwekkend in memoriam de dichter Jellema bijpraat over de wereld van na zijn dood: ‘er is weinig aan de lente veranderd, de zon scheen maar/ het kon niet op, alle narcissen stonden uit den treuren hun rokken/ te oefenen, nergens stierf de neiging of nood tot benoemen/ nergens stierf de hang naar fixeren’.

De gedichten in ‘Schuilplaats (een hand voor ogen)‘ hebben een landschappelijk uitgangspunt, maar vertellen uiteindelijk een persoonlijk verhaal. In ‘Wij geven het profiel van een wierde hersteld’ is dat in stem en tegenstem haar plaats in het Groningse landschap, waar zij zich op een wierde ‘verstrooi[t]‘ tussen de doden en dan vaststelt: ‘ik vind het niet nodig dat God hier rondzwerft als vogel/ en vleermuis waken want dit is het moment/ van de gevleugelde zandloper// maar in deze groene kamer steekt altijd een windvlaag/ symbolen de kroon, ik waai in al die onsterfelijkheid/ van mij stadwaarts, [...]‘

Met ‘Oefenplaats (dan is er weer vorm, en vorm)‘ zijn we dus na Nu in het Hier aangeland, en daarin wordt de toon duidelijk anders. In deze afdeling laat Leusink met een vijftal pantoens vooral haar speels-ambachtelijke kant zien. Het pantoen (een soort op hol geslagen rondeel) is een van oorsprong Maleise dichtvorm, die in de uitwerking die Leusink eraan geeft, bestaat uit strofen van vier regels waarbij de regels 2 en 4 van een eerdere strofe regel 1 en 3 van de volgende strofe worden, en zo verder. In de laatste strofe keren regel 1 en 3 van de eerste strofe dan in omgekeerde volgorde terug als regel 2 en 4, zodat het gedicht eindigt met de beginregel. Het is uiteraard een heel geknutsel, maar het bleek aanstekelijk en leidde op de Recensent zelfs tot een kleine hype. Doordat Leusink de inhoud o.a. relateert aan Brecht, Beaudelaire en Schuberts Winterreise, bereikt ze dat de gedichten meer zijn dan slechts een technisch hoogstandje. Twee sonnetten bij cartoons van Peter van Straaten voltooien deze afdeling.

‘Buitenplaats (groen, beweeglijk)‘ opent met een hilarisch gedicht over de wijze waarop zij door ‘de man van de CPNB’ van de toekenning van de C. Buddingh’-prijs op de hoogte werd gebracht. Daarnaast zijn er mooie beschrijvingen van enkele Amsterdamse locaties en vooral van de oude Groningse Prinsenhoftuin, waarvan het renaissancekarakter haar filosofisch stemt. Zij vraagt zich af: ‘leven wij waar we willen, praten/ wij tegen elkaar in keukens, wassen wij/ kruiden tegen straks als tijd ons toekomt/ (als getrokken glas)?’ Het gedicht vervolgt:


we lezen lokale zonnetijd
we leunen tegen de zonnepoort
we slenteren langs rozen
naar het eeuwenoud nu
dat vorm is, een diertje
dan weer een mooie vrouw
met haar wang aan het hart van een slapende man

een schaduw wijst van de andere kant:

zorg dat je wat van jou is niet kwijt

raak! de tuin is leeg
tenzij je er een Nietzsche in denkt

God is afwezig, maar als je dit levensbesef het van hem overneemt, is dat geen slechte ruil.
‘Werkplaats (nieuwsgierig naar plekken was er veel te zien)‘ ten slotte biedt vijf gedichten naar aanleiding van verschillende kunstwerken. Leusink toont erin krachtig en indringend een visuele wereld te kunnen oproepen, al stel je je bij deze poëzie altijd wel de vraag of het gedicht los van beeld of schilderij bestaansrecht heeft. Zo’n passage in ieder geval wel: ‘Als je heel erg je best doet kunnen je zenuwen/ om het ogenblik heen groeien zo heb ik het kijken/ geleerd zo schraagt zich het sterfelijke’ (’Wij drinken op het dak van Toscaanse smidse IV’, naar aanleiding van een schilderij van Edwin Aafjes).

Is er op deze bundel niets aan te merken? Enige punt van kritiek zou kunnen zijn dat de versvorm wat onrustig is. Leusink is zuinig met komma’s en punten plaatst ze niet. Tientallen keren zet ze iets cursief, veel staat ook tussen haakjes, ze strooit tamelijk overvloedig met vraag- en uitroeptekens, haar enjambementen zijn vaak gewaagd. Je kunt er een sterke neiging tot emfase uit afleiden, maar dan wel voortdurend getemperd door een even sterke behoefte aan relativering. Wat aanvankelijk soms geforceerd lijkt, blijkt altijd een mooi evenwicht voorbereid te hebben.
Er mag dan zogenaamd weinig aan de lente zijn veranderd, het poëzielandschap ziet er met deze bundel beslist wel anders uit: rijker, weidser en beslist met meer diepte. Om met graagte in te verdwalen.

*****
Jane Leusink (Velp, 1949) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de UvA, enkele jaren kunstgeschiedenis aan de RUG en is met enkele korte onderbrekingen van 1975 tot 1995 werkzaam geweest aan respectievelijk het Spinozalyceum te Amsterdam en aan de faculteit Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit te Groningen, Emmen en Utrecht. Van 1995 tot 2003 had ze een taaladviesbureau. Leusink woont in Winsum en drijft met een compagnon het ook voor 2010 met een Michelinster gewaardeerde restaurant Het Schathoes Verhildersum in Leens. Voor Mos en gladde paadjes kreeg zij in 2003 de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut van dat jaar. In 2005 verscheen Erato. Beide bundels kwamen uit bij uitg. Mozaïek te Zoetermeer. Zie hier en hier voor interview en gedichten van Leusink.



Auteur: Joop Leibbrand

Recensie 'Er is weinig aan de lente veranderd' In: Reformatorisch Dagblad

Oosterse poëzie en Groningse wierden
28-01-2009 15:55 | Klaas Fraanje
”Er is weinig aan de lente veranderd” is alweer de derde bundel van dichteres Jane Leusink, die in 2003 met haar debuutbundel ”Mos en gladde paadjes” de C. Buddinghprijs voor het beste debuut won. In deze derde bundel lijkt Leusink meer bezig te zijn met taal dan met inhoud, waardoor de meeste gedichten wat minder toegankelijk zijn dan in haar eerdere werk.

Dat de gedichten in deze nieuwe bundel wat minder toegankelijk zijn, komt misschien wel vooral doordat de zinnen op het eerste gezicht vaak meer ’gestapeld’ lijken dan dat ze een syntactische eenheid vormen. De meeste gedichten bestaan wel uit strofen, maar verder dan dat gaat de vormvastheid van Leusink meestal niet. Vóór alles is ”Er is weinig aan de lente veranderd” echter een heel persoonlijke dichtbundel.

Jane Leusink (1949) is, samen met chef-kok Dick Soek, eigenaar van een restaurant met een Michelinster in het Groningse Leens. Zowel haar culinaire interesse als het noordelijke landschap met zijn geschiedenis, zijn wierden en zijn wandelaars, klinkt door in haar gedichten. Daarnaast vindt Leusink inspiratie bij andere cultuuruitingen, zoals gedichten, schilderijen en beeldhouwwerken, maar ze laat zich ook inspireren door cartoons of een toevallige ontmoeting. Tamelijk veel gedichten zouden kunnen worden gelezen als een bespiegeling op de wereld die zo weinig lijkt te zijn veranderd na een groot verlies. Ook de titel lijkt hierop te duiden. Om te zeggen dat dit het thema van de bundel is, zou echter te ver gaan.

De in totaal 29 gedichten in de bundel zijn verdeeld over drie delen met de titels ”Nu”, ”Hier” en ”Dit”, waarbij deze drie titels ook de titel zijn van een gedicht. ”Dit” bestaat slechts uit één gedicht, maar in ”Nu” en ”Hier” zijn de gedichten ondergebracht in respectievelijk twee en drie ”plaatsen”. De gedichten van ”Nu”, die veelal terugblikkend lijken te zijn, zijn onderverdeeld in ”Vrijplaats” en ”Schuilplaats”. In het deel ”Hier” voert Leusink haar lezers achtereenvolgens langs ”Oefenplaats”, ”Buitenplaats” en ”Werkplaats”.

In het gedeelte ”Oefenplaats” maakt Leusink gebruik van een verrassende vorm. In deze gedichten, die uit vierregelige strofes bestaan, worden de regels twee en vier uit een strofe herhaald als de regels één en drie van de volgende strofe. Deze vorm, die oorspronkelijk uit het Maleisië van de vijftiende eeuw stamt, heet ”pantoen” en werd daar ooit gezongen. In theorie zou een pantoen oneindig kunnen doorgaan, maar vaak laat Leusink de regels drie en één van de eerste strofe in de laatste strofe terugkeren, zodat het gedicht eindigt met de eerste regel. Zo vormt het als het ware een cirkel en is de pantoen op een andere manier oneindig. Het is goed gevonden dat dit uitproberen van een vorm juist plaatsvindt in ”Oefenplaats”.

In totaal zijn er vijf pantoens opgenomen, die allemaal vooraf worden gegaan door een strofe van een andere dichter. Door deze intertekstualiteit, maar vooral door de verrassende vorm, behoren deze gedichten tot de interessantste van de bundel. Het experimenteren met een voorgeschreven vorm en de noodzaak om binnen een dergelijk keurslijf toch speels en origineel te blijven, dwingen Leusink om zeer weloverwogen en daarmee bovengemiddeld te formuleren.

Zoals gezegd is deze bundel persoonlijk getint. Daardoor kunnen gedichten erg sprekend zijn, maar het gevaar ligt op de loer dat lezers die de gebeurtenis of persoon waarop het gedicht teruggrijpt niet kennen, buiten de intimiteit van het gedicht blijven. Sowieso is een aantal van Leusinks gedichten wel erg afhankelijk van de inspiratiebron (beeld, schilderij, houtsnede etc.) waarbij zij zijn geschreven. Of de taal van deze gedichten dan boeiend genoeg is om de aandacht vast te houden, is een kwestie van smaak.

In ”Er is weinig aan de lente veranderd” ligt de zinvolle betekenis niet voor het oprapen; misschien is de bundel daarvoor te zeer geworteld in het nu en hier van het noordelijke land. Wie echter openstaat voor de interesses van Leusink en raad weet met haar stijl en taal, heeft met ”Er is weinig aan de lente veranderd” een goed verzorgde bundel in handen, vol gedichten die meer gaan spreken naarmate ze vaker herlezen worden.

N.a.v. ”Er is weinig aan de lente veranderd”, door Jane Leusink; uitg. Kleine Uil, Groningen, 2008; ISBN 978 90 7748 766 2; 63 blz.; € 14,50.

Erato, recensie Meander

Jane Leusink - Erato
'En niemand spelt je uit'
door Yvonne Broekmans

Zo nu en dan moet een mens zichzelf en zijn vooroordelen eens krachtig door het spoelwater halen. De bundel Erato van Jane Leusink is uitermate geschikt als ruim spoelbekken.
De bedoelde vooroordelen hebben te maken met de toevoeging 'christelijk' bij de uitgeverij Mozaïek uit Zoetermeer, een toevoeging waardoor je vaak geneigd bent je poëziekeuze elders te maken. Heel jammer soms en zeker bij de poëzie van Jane Leusink.
Erato is haar tweede bundel. Met haar debuutbundel Mos en gladde paadjes won zij in 2003 de C. Buddingh'-prijs. Daarbij werden haar gedichten geprezen, o.a. door Arie van den Berg in het NRC als 'een zoekend, beheerst opeenhopen van gedachten en beelden. Beheersing blijkt ook uit de compositie...'
Beheersing is er in deze nieuwe bundel weer, maar dat is een kwaliteit die bij meer dichters te vinden is. Wat mij als bijzonder treft, is de vanzelfsprekende manier waarop deze dichteres zichzelf telkens verlaat om met een gracieus gemak vanuit dat standpunt, de plaats van iets of iemand anders te observeren. In onderstaand gedicht gebeurt dat verschillende keren.


Bestemming zonder uur

En niemand spelt je uit, zegt dat we gaan, het is
wel mooi geweest, we staan aan onbewoonde kusten,
ongehoorde zuchten voor het kussen van je hand
gestrand. Zoekt een roerloos uur haar topografie.

Een prooi zoekt zijn rover, klemt zich vast, een rug
misschien, een voetstap op de trap, het knisperen,
een plek voor het oor dat een huid betast. Een onbekende
taal weegt het gewicht van woorden. Mia amata,

schreef je toen. Een pad verlangt je stap, er moet
toch iemand zijn die vlinders aan je voeten weet
als alle vleugels breken, een driepoot traag bezwijkt?

Dit afgematte hooglied vecht zich in een nacht
vol ritselende zinnen (hun ritme trilt de stilte los),
fragiele woorden breken voor mijn lippen
af. Orakel. Van welk koper is mijn hart

gekanteld, deze dissonante spier? Alles is
ontdaan, onthuld, gezien. Nu geen gestamel meer,
geen vasthouden aan handen. Kijk om je heen.
Hier lig ik dan, geen landschap houdt mij tegen.

De opbouw van bundel en gedichten is evenwichtig, maar niet nadrukkelijk. Als je hardop leest, komt er een kalme muzikaliteit te voorschijn, mede ontstaan door de goed geplaatste enjambementen. Verzen waar je even voor moet gaan zitten worden regelmatig afgewisseld met toegankelijke, herkenbare gedichten, zoals in de volgende strofe uit een reeks aan de dochters opgedragen gedichten.


Wij reden weg, een vader, een moeder, de dood
op de hielen. In onze brekende spiegels aanschouwden
wij het krachtigste blijven. Wij keken om, wisten
ons bestaan gekeerd: schimmen van latere orde.

De onderwerpen die in deze bundel voorkomen zijn deels in series gerangschikt. Er is een serie van vier, met de titel 'Amor fati', waarvan alle gedichten met dezelfde zin beginnen: 'Ergens moet je zijn, God.. '.De reeksen 'Hier en daar', 'Verborgen terreinen' en 'Spaanse hond' zijn alle geschreven vanuit een bepaalde aanleiding. Bij de laatste was dat bijvoorbeeld het gedicht 'Ademnood' van Remco Ekkers.
Verrassend is het viertal dat onder de titel 'Faites vos yeux' beelden uit het casino verwoordt.


Geen slaap of fata morgana hier

Het perspectief verschuift voorgoed in de ogen
van een man, de spiegel verduistert uitzinnig,
uitbundig de gretigste blik uit het lichaam

voor altijd verschanst in cercle privé, herinnering
aan nacht in dag gestoken toen alles
onder een andere naam begon te bestaan.

Erato is de muze van de lyrische poëzie. In het openingsgedicht dat dezelfde titel draagt spreekt de dichteres haar toe. Ze eindigt met


In deze stilste aller nachten
lig ik en niemand die mij mist
of wacht, ik ook
niet.

Op dit stuk wil ik haar graag even tegenspreken. Nu ik haar gedichten heb leren kennen, wacht ik met open handen op wat zij nog meer te bieden heeft.


Jane Leusink - Erato
Mozaïek, Zoetermeer 2005; 63 blz.; € 13,50
ISBN 90 239 9160 5
http://www.uitgeverijmozaiek.nl/


Yvonne Broekmans

woensdag 10 maart 2010

Recensie ´Mos en gladde paadjes´, Poëzierapport

MOS EN GLADDE PAADJES - Jane Leusink


Zoals de titel al doet vermoeden, is Mos en gladde paadjes een organische leeservaring. De bundel heeft een hoog zintuiglijk gehalte, het poëtisch landschap daarbinnen is niet merkbaar ingeperkt door metriek of eindrijm, geen ‘domino day’ van chronologische of thematische stenen. Wel zijn er kaders aangebracht; de bundel bestaat uit de reeksen De textuur van ritme en klank, Until the way began to descend on the west side, Een kind is kwijt en In de Wildernis. Maar ook deze reeksen zijn niet kunstmatig tot homogene gehelen gevormd.

Juist door het natuurlijke karakter van de bundel, waarbinnen elk gedicht als een zelfstandig organisme functioneert, komt een soort spontane kruisbestuiving tot stand: De lezer, niet gestuurd door al te directieve thematische en/of stilistische richtingaanwijzers, gaat zelf verbanden ontdekken, associatieve ‘shortcuts’ aanbrengen tussen elementen uit verschillende gedichten binnen of buiten de gegeven reeksen. Dit maakt Mos en gladde paadjes tot een avontuurlijke leeservaring die steeds in een andere vorm herhaald kan worden; het is een bundel die zal blijven verleiden.

Niettemin, verleiden is leiden en het organische is natuurlijk geconstrueerd; ik kreeg gaandeweg de indruk dat mijn spontane associaties niet echt op toeval berustten en dat ik wel degelijk met zachte hand gestuurd werd. Maar op een buitengewoon subtiele manier: er is geen specifieke regel die me 'pakt', geen gedicht dat me 'aangrijpt', maar juist in groter verband is een soort (dis)harmonische meerstemmigheid hoorbaar die minstens zo meeslepend is.

Een dergelijke constructie vereist een zekere rijpheid, en inderdaad, die blijkt uit bijna alles. Om te beginnen is het 'ik-gehalte' laag; er zijn zo veel anderen, er is oog voor anderen, er is oog voor andere kunstenaars. De 'ik' heeft veel gezien, gelezen en geleefd, veel mensen leren kennen, veel ervaringen opgedaan. Dat klinkt ontzettend stom nu ik het zo opschrijf, maar pak voor de grap eens een gemiddelde dichtbundel en tel hoeveel mensen erin voorkomen die ver buiten de reikwijdte van het bed, de belendende barkruk of de (baar)moeder en (poëtische) vader van de dichter vallen. Er zijn beslist dichters die binnen zo’n beperkte actieradius met wonderen kunnen woekeren, maar wat meer lucht is ook wel eens lekker. En vooral: meer tijd. Mos en gladde paadjes is traag, of zoals het zo typerend op bladzijde 29 staat: Je duwt iets opzij, nog iets en daar / heb je het, een verhaal van trage taal / op een verfplank gestold, geen praatgraag landschap.

Typerend zijn ook de verwijzingen naar beeldende kunstwerken en monumenten van cultuur (op zich is dat laatste niet verwonderlijk voor iemand die kunstgeschiedenis heeft gestudeerd, maar zulke biografische informatie pak ik er meestal pas later bij om de eerste indruk zo zuiver mogelijk te houden). In de reeks Een soort hoogtevrees beving mij (naast Richard Serra’s gebogen platen; de reeks werd geschreven naar aanleiding van Torqued Ellipses en Snake van deze beeldhouwer, Guggenheim, Bilbao, 1999) luidt gedicht nummer III:

Je kijkt in jezelf, je lichaam
is een soort belofte, stellig,
je bewaart er dingen in

die verborgen zijn, pijn
doen, die glanzen als vuurvliegjes
of een elektrische ontlading,

om erbij te komen moet
de ziel zich door het lichaam snijden,
in en uit de kleren gaan.

Het is moeilijk om een gedicht te vinden dat representatief is voor de hele bundel omdat de sfeer en perspectieven voortdurend variëren. Een rondje droge woorden tellen met de natte vinger leverde echter als meest frequente zelfstandige naamwoorden 'lichaam' en 'liefde' op – lemma’s die uit De encyclopedie van de grote woorden van Mark Boog konden zijn weggelopen. Maar ook hier blijkt: alleen kleine dichters moeten grote woorden schuwen. Daarnaast geeft mijn woordfrequentie-tellertje ook een aardig overzicht van de enorme diversiteit waarbinnen de grote woorden bij Leusink bloeien: 'vrachtwagens' en 'kaassoufflé', 'kathedralenflora' en 'beamer', 'fawaka' en 'kringspieren', 'moederwoorden' en 'sanskritist', 'besnuffelen' en 'engelbewaarders'... het maakt nogal verschil of je een boom in een bloempot of in de Grand Canyon plant.

Het bovenstaande gedicht is niet alleen tekenend voor de woordkeus en de voortdurend voelbare dynamiek, maar ook het refereren aan ambachtelijk (kunst)werk en het daaraan gepaarde geduld (De tijd baart rozen, citeert Leusink op bladzijde 36) is kenmerkend voor haar benadering. Richard Serra, de inspirator van dit gedicht, financierde zijn kunst- en literatuurstudie door in de hoogovens te werken. De lichamelijkheid van ambacht en lange adem lijken belangrijk voor Leusink.

Dientengevolge doet niet alleen de reeks die gewijd is aan de weg naar Santiago de Compostela (Until the way began to descend on the west side) aan een pelgrimsroute denken. De hele bundel is het verslag van een wandelaar, de observatie van iemand die niet stil heeft gezeten maar ook niet te snel voorbij is gegaan. De indruk dat de wereld hier niet vanuit een studeerkamer of vanaf een terras wordt gecontempleerd, ontstaat doordat bijna elk gedicht sterke dynamische elementen kent, door het herhaaldelijk refereren aan plannen; de bundel ademt een zekere doelgerichtheid. Daardoor wordt de nostalgie in de bundel bijna nooit melancholisch: het wordt iets wat open maakt, niet insluit of afsluit.

Naast alle grillige paadjes die door Jane Leusink’s poëzie lopen (over stapstenen als schuld, een scheel meisje of gulzigheid) is er de voortdurende dubbele kracht van de paradox. Zo wordt er over troost gesproken als iets in het verleden, waardoor het heden ontroostbaar wordt, over toeval als iets trefzekers, over het vastleggen van het mysterie. Hier en daar steekt zelfs een fatalistische wind op. Maar doordat het allemaal blijft slingeren tussen de polen, reeksen van causaliteit worden gemeden, blijft de bundel in beweging.

Ik geef (omdat ik nu eenmaal een cijfer moet geven) een 8,5 voor deze keer dat ik de bundel lees. Maar ik zal hem beslist nog vaker lezen. En dan misschien een acht geven. Of een negen.


POËZIERAPPORT: 8,5 / 10

Recensent: Catharina Blaauwendraad

‘Mos en gladde paadjes’ - Jane Leusink
Mozaïek, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 239 9077 3 - € 13,50

Recensie 'Er is weinig aan de lente veranderd' In: Liter

Menno van de Beek

Onmatige voeten op de nek van de liefde

‘Heeft die lenige vrouw met haar taal u gesnapt/of genaast/zij is op minuscule aarden laarzen/zij heeft haar fiets met bloeiende rozen/zij is in november,’
zo begint het gedicht Zulke blikken waarmee de afdeling Vrijplaats (zoekt een hand een hart om te aaien) in de nieuwe bundel van Jane Leusink opent. Ik denk dan, dat de dichteres in deze wervelende, bijna wanhopig speels verlopende poëtica wil dat wij doorhebben dat zij zichzelf door onze ogen ziet en beseft, dat wij het vroeg of laat zullen laten afweten, als het even kan pas daar waar de taal ook haar ontvallen is:

‘in het blikveld
is het een passen en meten
zij is tussenin
zij is verderop
geraakt hijgend
ergens tussen rand en veld
van vallende taal hebt u zich omgedraaid
haar bloeiende schaduw de vorm bij het diep in november’

Volgen ruim veertig pagina’s aan hechte poëzie, waarin beelden over elkaar tuimelen, de syntaxis voortdurend op scherp staat en de semantiek stelselmatig wordt opgerekt. Voor wie haar eerdere bundels Mos en gladde paadjes (in 2003 bekroond met de Cees Buddingh’ prijs) en Erato (uit 2005) kent, geen verrassing, al heeft de hang naar het hermetische nu een nog hogere vlucht genomen. Gelukkig zijn er als structurerende elementen vijf afdelingen die een plaats verbeelden: het gaat van Vrijplaats via Schuilplaats (een hand voor ogen), Oefenplaats (dan is er weer vorm, en vorm), Buitenplaats (groen, beweeglijk) naar Werkplaats (nieuwsgierig naar plekken was er veel te zien). En wordt het geheel gedragen door drie meteen aansprekende gedichten, op grijs papier gedrukt, als ribben die een zwaar beproefd maar steeds weer opverend lijf overeind houden, achtereenvolgens Nu, Hier en Dit geheten. Zij situeren ons op een (inderdaad grijze) stranddag, waarop het zo ‘onverbiddelijk stil’ is dat er ‘ergens diep in je een en ander aan het schuiven gaat.’ Rouw dus, de keiharde trouw aan de doden (die ene dode) en aan de levenden (niet te vergeten jezelf), die noopt tot het opnieuw ontginnen van eerder prijsgegeven land. Je mag alles weer eten. Vragen wie er mee gaat zwemmen. Roepen: ‘lief wij zijn dit nu’. Met een schuin oog (naar de hemel, naar het strand) – dat wel. Maar toch.

Onderweg van Nu naar Dit komen we bij Hadewijch langs, staan we stil bij schilderijen (o.a. van Edwin Aafjes), maken een tocht door de binnenstad van Amsterdam, volgen nauwlettend de reconstructie van een wierde (een terp in het Groningerland) met om ons heen de snelle joggers en ondergaan een (lichtelijk bizarre) ‘kynetische impuls’ bij een cartoon van Peter van Straaten.
Alleen jammer, dat afbeeldingen van de beoogde kunstwerken ontbreken. Het gevaar dat poëzie dan verwordt tot een praatje bij een plaatje is toch niet aanwezig; daarvoor zijn de verzen eenvoudig te volwassen. Maar de neiging naar het cryptische zorgde er soms wel voor, dat het me moeite kostte om überhaupt een voorstelling te vormen van het beeld waarnaar de tekst zo indringend verwijst. In zo’n geval mag de lezer die tevens kijker is, best een handje geholpen worden. Al blijft het dan de vraag, of een zinsnede als: ‘ze heten cadmium-spetter of Lonneker gemanipuleerd’, naar aanleiding van een schilderij van Gertjan Scholte-Albers, er veel duidelijker op wordt.

Leusinks taal wordt terecht geroemd als beeldrijk en gespierd, eigenzinnig en overrompelend. Ze kan dollen als een Lucebert, hoteldebotel geraakt van eigenhandig gemunte frasen, en terughoudend reflecteren op een manier die aan Kouwenaar doet denken, tot de woordkeus aan toe (‘Zo schraagt zich het sterfelijke, zegt men een gek zijn naam als het al donker is […] pelt men een dood als van een ui zijn schillen.’). Ze bivakkeert op haar gemak in de directe schaduw van deze groten juist omdat ze zelf ook echt iets te bieden heeft – wat zeker niet van alle hedendaagse dichters gezegd kan worden, sommige meer bekende incluis. Die Leusink? Houdbaar tot ver na de kredietcrisis, als je het mij vraagt.
Soms is het misschien een onsje te veel van het goede en dreigt er van alles uit de bocht te vliegen, zoals in de volgende strofe (uit het al genoemde cadmium-spetter): ‘het huis […] zonder vast dak gemaakt van klein bos/met ernstige flanken van adem slikkende/hoekjes erdoor met ruimte en licht in de verte.’ En De goede kant van pijn eindigt met: ‘als alles anders is komt de taal los/als moedermelk langs het zenit gespoten/van haver tot god, weet u.’ Tja…kweenie.
Hoewel ik verdisconteer dat ik sowieso wat moeite heb met ongeremd experimentele verzen als Wit-Russische grootvader en De goede kant van pijn omdat ik persoonlijk meer van ingedikte dan van uitdijende taal houd (de sloopkogel is mij liever dan de clusterbom) denk ik toch dat regels als ‘gespleten, splijten, alles te kwijt, het snappen te klein en ja hoor, daar doemt het al […] niks fixeren, niks naar achteren we moeten door dat we dat doen (er was nergens gestokte adem te krijg)’ tot de minder geslaagde behoren.

Maar zinnen als:

‘Het was de tijd van inzaaiend gras, vrije regelval
tuinman die zilver laat stromen tussen zijn groenige vingers
vogels geplakt aan de sappige tak van tegenwoordige
bomen…’

‘…ik probeerde het aanpassen als een dier zijn pels voor de komende
winter maar zag het mezelf ja niet doen, er kwamen
weer Groningse wendingen
en ik ben vallen’

en:

‘je was geen tekst die brak onder interpretatie
of hoe van iets alles of anders te maken:
vlekken in tijd of geschiedenis, blad
dat op ijle dagen naar binnen waait

ik plant je een eeuwigheid aan brood en rozen

we plantten onze onmatige voeten op de nek
van de liefde, er was veel dreiging, we hebben
gelachen, maar alles bleef zuiver’ –

voor zulke prachtige, prachtige regels vergeef je een dichter verder alles.

Een enkel woord over het omslag: zo’n panoramafoto van ruisend graan, tegen de bovenrand gedrongen door een fond van knetterhard modegroen – niet meer doen, heren van 247design! En van die flapjes met wervende teksten en een vette foto, dat hoort ook niet. Dit is poëzie van een hogere plank dan Borduren in tien stappen of Zelf paella maken. Het binnenwerk daarentegen is stukken beter: vooral de gekozen cursief is schitterend en het papier fijn van tint en structuur.

Jane Leusink, Er is weinig aan de lente veranderd, uitgeverij kleine Uil, Groningen, 2008.
ISBN 978 90 77487 66 2

Liter 2008

dinsdag 9 maart 2010

Maakt de digitale revolutie een eind aan het lezen?

(Lezing gehouden bij de opening van de A-kerk Boekenbeurs, 6 maart 2010)

De lezer heeft er geen zin meer in, zei Aleid Truyens al tien jaar geleden in de
Volkskrant. Met een boek bij de kachel is niet langer een vanzelfsprekende tijdpassering. Zoals wel meer vormen van ontspanning stilletjes verdwenen: luisteren naar een hoorspel op de radio, een potje halma of samenzang bij het huisorgeltje.

We moeten er zelf ook om grinniken.

Maar hebben wij eigenlijk nog wel tijd om te lezen?

Hedendaagse ouders die kinderen moeten voorlezen, hebben het eigenlijk te druk, kinderen die na school naar sport en muziek moeten, hebben het eigenlijk te druk. Op de middelbare school heersen de verplichte leeslijsten.
Alleen de leesclubs lijken nog te floreren. Maar daarin zitten de 55-plussers.

De nieuwe media zijn voor jonge mensen interessant, ga maar eens kijken op de websites van sociale netwerken als Hyves en Facebook .

Maar ook ouderen maken steeds meer gebruik van de nieuwe media. En het aanbod van die nieuwe media wordt steeds groter.

Ga maar eens kijken op de website van de Koninklijke Bibliotheek die alle Nederlandse boeken, kranten en tijdschriften vanaf 1470 gaat digitaliseren.
En op die van de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren die met meer dan 20.000 auteurs en 1,5 miljoen pagina’s niet alleen gedigitaliseerde boeken, maar ook geweldige zoeksystemen aanbiedt.

En we hebben tegenwoordig de e-reader

Daarop kunnen we digitale versies van boeken downloaden. Gemakkelijk enkele honderden. In die boeken staat precies hetzelfde als in de papieren versie, mét plaatjes, mét elektronische inkt en in gewone boekenletters. Je hoeft niet meer via je computerscherm te lezen, maar gewoon zittend op de bank, bij daglicht of een bedlampje ‘s nachts. En je hoeft op vakantie geen stapels boeken meer mee te slepen. En net zoals bij ‘echte’ boeken kun je in de kantlijn aantekeningen maken. Je kunt die zelfs delen met anderen.

Bolcom heeft tot afgelopen januari 14.000 e-readers verkocht. En 63.000 digitale boeken.

Maar wat zeggen de tegenstanders?

De digitale revolutie, zeggen zij, verandert ons in skimmers, mensen die razendsnel door een tekst heen struinen, oppervlakkig. De digitale revolutie erodeert ons vermogen om na te denken en ons te concentreren. De skimgeneratie is eigenlijk analfabeet, alleen nog maar gericht op instant boodschappen, sms-tekstjes en korte blogberichten.

Steeds minder lezen oftewel ontlezing zou het gevolg zijn van de digitale revolutie. Het begin van het eind van de westerse beschaving. Alsof de donkere middeleeuwen gaan herleven. Ik pak er maar wat krantenkoppen uit.

Maar het lijkt er wel op dat het digitale tijdperk op de een of andere manier een ander soort lezers nodig heeft, en een andere manier lezen.

Een Facebookvriend die op Facebook reageerde op het fenomeen e-reader, schreef:
Een e-reader kan nooit de geur van een boek vervangen, of de wetenschap dat een boek 100 jaar oud is, en al door vele handen moet zijn gegaan. Een e-reader berooft het lezen van zijn fysieke aspecten.

En als hart onder de riem van iedereen die zegt dat het ontlezen een ramp voor de toekomst van onze beschaving is, wil ik nog een citaat geven, dit keer uit de daklozenkrant van deze maand.

Daklozen hebben in het ‘Twaalfde Huis’ aan de Oosterhamrikkade sinds kort de beschikking over restpartijen boeken.

Ido schrijft in de krant: ‘Maar het zou mensen verbazen als ze zagen dat er voor lezen bijzonder veel interesse is. Sinds er een soort biebje wordt georganiseerd, proberen veel mensen iets te lezen te pakken te krijgen. En de onderwerpen waar mensen naar vroegen, liggen prachtig uiteen. Van scheepsbouw tot sterrenkunde, van filosofie tot psychologie. Van taal tot auto’s, thrillers, science fiction, historische verhalen. Dus de junkies blijken een stuk ontwikkelder dan vaak wordt gedacht. ‘

Op deze Boekenbeurs kunnen we volop de geuren van antiquarische en tweedehands boeken opsnuiven. We kunnen ze kopen, lezen en in onze ouderwetse, maar o zo fijne boekenkast schuiven.

Er is natuurlijk een toekomst voor het fysieke boek, maar dan wel náást het digitale boek. Boekwinkels zullen exemplaren van boeken in de winkel hebben die de koper vervolgens kan scannen en na betaling bij de digitale kassa, kan downloaden op zijn e-reader.

Op You Tube staat een aardig filmpje (uit 2007!) van de Franse Uitgeversgroep Editis, getiteld: Mogelijk of waarschijnlijk? Het is bedoeld om discussie los te maken over de toekomst van zowel het fysieke, als het e-book. Ik raad u het filmpje ten zeerste aan.

Ik vind het een eer het startsein te mogen geven voor de A-kerk Boekenbeurs. Maar ik doe dat niet nadat ik u vergast heb op een echt gedicht uit een echte fysieke dichtbundel.

Jane Leusink
6 maart 2010,
Groningen A-kerk Boekenbeurs

woensdag 3 maart 2010

Hond en trein (2)


Weer met hond Pia in de trein, nu tijdens de schoonmaakstaking. Schoonmakers willen meer geld voor meer werk in kommervolle omstandigheden. Tachtig wc's schoonmaken in een nacht. Als ik mijn koffie op heb, vis ik de reeds in het uitpuilende afvalbakje gepropte bekers eruit en voeg de mijne toe. Het lukt het geheel weer in de bak te krijgen. Ik bekijk de treinvloer: wat kranten, de eeuwige plastic zakken, losse blaadjes. 'Het valt hier heel erg mee', zeggen de overburen, 'hiernaast is het veel erger met overal lege blikjes bier en zo'.
Waarom, vraag ik me af, nemen wij zelf in de trein geen plastic zak voor ons afval mee. In Japan schijnen ze dat heel gewoon te vinden.
Mijn hond ligt op de vloer. De overburen - grote dikke mensen - wringen zich in bochten om niet op haar te trappen. Zo gauw het kan, gaan ze ergens anders zitten: 'We gaan u verlaten'.
Na de overstap in Zwolle bevinden we ons opeens in een schone trein. Er zullen toch geen stakingsbrekers ingezet zijn, denk ik bezorgd. Hondlief ligt weer uitgebreid op de vloer. Ik heb zorgvuldig een plaats uitgekozen bij de trap van deze bovendekker. Mensen stappen over haar heen als ze het gangpad doormoeten. Ik bedenk dat deze plek niet zo handig is. En ja hoor, prompt trapt iemand op de hondenstaart. Hondlief geeft een kreet van pijn en schiet overeind. De vrouw schiet in een ongemakkelijke lach en loopt door. Achter haar loopt iemand die omkijkt.

dinsdag 2 maart 2010

Opening Aa-kerk Boekenbeurs

Aanstaande zaterdag 6 maart open ik de Aa-kerk Boekenbeurs. Aan de boekenbeurs doen zo'n 20 deelnemers mee uit het Noorden en andere delen van het land. De beurs wordt van 11.00 tot 17.00 uur gehouden in het koor van de kerk. Titel van het openingswoord is:

Maakt de digitale revolutie een eind aan het lezen? Over lezen en ontlezen

Recensie 'Erato' , Leeuwarder Courant

Leeuwarder Courant

De wachter is de dood

De wachter is de dood
De tweede bundel van Jane Leusink (1949), 'Erato', is niet gemakkelijk, maar indrukwekkend. De gedichten vragen om een zorgvuldige lezing. Zij kreeg voor haar eerste bundel, 'Mos en gladde paadjes', de C.Buddingh'-prijs 2003. Eerder schreef zij de teksten voor het boek 'Koken op het Hogeland' en dat heeft te maken met haar bemoeienissen met Het Schathoes bij de borg Verhildersum.
De nieuwe bundel is geschreven in memoriam Leo Cukier. Ook al weet je als lezer niets van particuliere bijzonderheden, het wordt al gauw duidelijk dat het de geliefde betreft. Hij heeft het verschijnen van de eerste bundel ('Voor Leo') nog meegemaakt, maar kon wegens zijn ziekte niet meer naar de presentatie komen. Hoewel je als lezer zou kunnen verwachten dat de persoonlijke omstandigheden - de dood van de geliefde, het wedervaren van twee dochters, de aandacht voor lekker eten, gokken, mooie auto's, bergwandelingen, kennis van literatuur en kunst - een te particuliere bundel zou opleveren, is dat niet het geval. De dichteres weet het persoonlijke door taalgebruik en vormkracht naar een hoger, algemeen geldig niveau te tillen.

Zo is er het gedicht 'Wachter'. De aantekeningen achterin laten weten dat de wachter in de Middeleeuwen het eind van de nacht aankondigt en daarmee de (geheime) geliefden dwingt afscheid van elkaar te nemen. Het genre wachterlied was tot in de zeventiende eeuw zeer populair.

P.C.Hooft schreef bijvoorbeeld 'Galathea, ziet den dag komt aan'. Bij Jane Leusink is de wachter de dood en dat geeft een gruwelijke draai aan het genre. Het begint zo, en let op het algemene: 'Een vrouw leest je over, schrijft je behoedzaam / uit: wij gingen het meemaken, vagebonden over / het puntachtige, hoe het in vredesnaam moest / met het dierbare. Wij verlieten // onze uitgestippelde hoofden, trokken / onbepakt onze lichamen binnen, / kropen achter ribben weg, lieten / onze gezichten als wezen achter.'

Een vrouw ordent de aantekeningen van haar overleden man. Zij gingen het sterven meemaken: 'vagebonden over / het puntachtige'. Hier gebruikt zij beelden die horen bij de hoge bergwandelingen, maar die verwijzen naar de grenservaring van het ziekbed. Uitgestippelde levensplannen moet je loslaten; het sociale leven moet je loslaten.

Niets kun je meenemen: 'kropen achter ribben weg'. Even verder in het gedicht zegt de aangesprokene: 'kijk / hoe mijn arm nu al dunner is // dan de jouwe. Naarmate wij dichterbij / kwamen werd het zicht minder, kronkels, / krommingen doemden onze ruggen, / onze voeten verloren de wereld van rechte // lijnen'. En het gedicht eindigt zo: 'Schrijft een vrouw tot over het wegzinken / heen: red mij niet, nooit. Wachter.'

Dit gedicht is exemplarisch. De hele bundel is een hartstochtelijke poging om de dode geliefde trouw te zijn, te blijven, voor nu en altijd en dat maakt de dichteres algemeen geldig. Ze doet het zonder ooit sentimenteel te worden. Bijzonder is dat er bij het lezen ook te grimlachen valt: er moet worden doorgeleefd met alle ironie die daarbij te pas komt.

Ook de gedichten die werden geschreven in opdracht, bijvoorbeeld de reeks 'Verborgen terreinen', bij de Noorderlicht fotomanifestatie in de provincie Groningen, staan in het teken van het afscheid: 'Maar zie mij staan, zie mij nu aan in eenzaamgroene / wegvlietenhouten krans van wilgentakken' en 'Over onszelf vraag ik: zie je me / staan, bloed ik niet te erg? Vraag: dump me / niet, ook al komen onze tijdschema's niet overeen.'

REMCO EKKERS

JANE LEUSINK: Erato. Mozaïek, Zoetermeer; 63 blz., €13,50.

Juryrapport wedstrijd 'Schrijven' Openbare Bibliotheek Groningen

Juryrapport Poeziewedstrijd 2010
U I T S L A G V A N D E P O E Z I E W E D S T R I J D 2010


Op 28 januari vond in Groningen voor de elfde keer de Poëziemarathon plaats. In voorgaande jaren organiseerde de Schrijversschool van het Kunstencentrum Groningen in samenwerking met de Openbare Bibliotheek een poeziewedstrijd. Vorig jaar kon de wedstrijd helaas niet doorgaan wegens reorganisaties. In 2010 heeft de OB het nieuw leven in geblazen en met succes. Meer dan tweehonderd inzendingen, een record! Lees hieronder het Juryrapport.
Juryrapport

Op het moment dat we ons wat zorgen begonnen te maken over de inzending liep het storm! Uiteindelijk bleken er meer dan tweehonderd gedichten ingezonden te zijn. Een record! Vierenzeventig van deze gedichten zijn geschreven door kinderen. Het bleek een hele klus om alle gedichten met zorg en aandacht door te nemen en te bespreken. Maar het was de moeite absoluut waard. Geraakt door zoveel vlijt en liefde voor de poëzie maakte dat we ons met bijzonder veel plezier hebben ingezet om de allerbeste te selecteren.
De interpretatie van het thema 'Over de grens' werd veelal letterlijk opgevat. Het stappen over de huisdrempel of het reizen naar een ander land of werelddeel kwamen vaker voor. Daarnaast kwam ook de psyche aan bod. Hierbij denken we aan de dementerende grootmoeder, de verwarde eenzame ziel, de dolende zondaar. Misschien niet zo verwonderlijk in deze tijd van crisis en verwarring. Maar ook vrolijke gedichten passeerden de revue. Een groot aantal van de gedichten leek van een zelfde soort niveau. Discussies waren onvermijdelijk. Het was daarom noodzakelijk om nog dieper in te gaan op de teksten. Soms opende dit een nieuwe wereld met een verhelderend inzicht, waardoor het gedicht in onze achting steeg. We hebben daarbij gelet op originaliteit, zeggingskracht, ritmiek, vorm en opbouw. Emotionele lading speelde bij de keuze ook een belangrijke rol. Raakt het gedicht de lezer? We willen onze grote dank uitspreken aan alle dichters die aan deze wedstrijd hebben meegedaan. Ik was persoonlijk ontroerd bij het lezen van al deze fraaie gedichten. De inzet was groot. Het stemt ons zeer positief te weten dat er zoveel mensen bezig zijn met taal en poëzie.
Samen met de dichters Jane Leusink en Nina Werkman en literatuur promotor Douwe van de Bijl had ik de eer om de mooiste tien gedichten van de volwassen inzenders en de tien mooiste gedichten van de jonge dichters te selecteren.
We zijn gekomen tot de volgende prachtige selectie van de gedichten.


De selectie van de ingezonden gedichten van de jongeren

Voordat we overgaan tot de bekendmaking van de tien beste gedichten van de jeugd willen we toch nog graag een paar kanttekeningen plaatsen.
Waar wij als jury een beetje over vielen was de manier van aanlevering van de teksten. Het gaat hierbij om het gebruik van de hoofdletters. We weten niet of het ook steeds zo bedoeld is. De typografie is van belang, want ook het uiterlijk van een gedicht heeft zeggingskracht.
Het was de bedoeling om elk een gedicht in te zenden. Dat hier een misverstand over is ontstaan, is niet zo erg. Toch is het wel belangrijk om een keuze te maken bij het inzenden van een gedicht. Je gaat kritischer naar je eigen werk kijken. Er valt dus ook een hoop van te leren.
Veel van de gedichten waren inhoudelijk boeiend en/of beginnen veelbelovend. Maar dan zakt het tegen de laatste strofe een beetje in of wordt het gedicht wat afgeraffeld in de slotzin.
Verder waren wij heel tevreden.

Op de tiende plaats: "Grenzen en wensen" van Shaquille Hadipour.
Een lief gedicht over verlangen met een bijzondere wending. België is de grens. En in meerdere gedichten doemt België op. Dat is een grappig gegeven. Is er een reden voor?

Op de negende plaats: "jammer" van Marije Salomons.
Erg origineel gedicht dat veel vraagtekens oproept. Het lijkt te gaan over een scheiding en de kans op een verbintenis (brug) is daarbij om zeep geholpen. Een gedicht dat echt gaat over het aangeven van de grens, zowel letterlijk als figuurlijk. Het lijkt wel of de dichteres zelf graag zou willen dat haar moeder eerder de grens had aangegeven. Of gaat het over een gemiste kans? De rijm – brug / terug - maakt het tot een afgerond geheel.

Op de achtste plaats: "zonder titel" van Sigrid Jager.
Een ontroerend gedicht. Eenvoudig, mooi en krachtig door de herhaling.
Deze herhaling heeft ook een grappig effect!

Op de zevende plaats: "zonder titel" van Tirza Roosjen.
Woordpoëzie. Een spannend gedicht door de inhoud van de tekst maar ook door de ritmiek die ontstaat door de keuze van de woorden en de voltooide deelwoorden.
Ook de indeling van de zinnen maakt dit gedicht intrigerend.

Op de zesde plaats: "Leeftijdsgrens" van Ashly Pinzon.
De titel dekt niet helemaal de lading.
Het is een origineel gedicht maar we missen het vraagteken en het voegwoord 'want' is wat storend.
Mooi dat de dichter aangeeft dat hij graag oud wil worden. 'En minimaal 1.75 m.' is humoristisch.

Op de vijfde plaats: "Van hier en verder" van Bouwe van der Wal.
Dapper en grappig. Een gedicht dat gaat over zo'n jongen die zichzelf maar moed inspreekt.
De twijfel wordt hierin mooi beschreven, het nadenken en dan de sprong.
De titel is juist gekozen.

Op de vierde plaats: "Over de grens" van Jurryt van der Sluis.
Mooi beeld: overal zijn grenzen, maar Jurryt gaat erover heen. Hij beschrijft grenzen van verder weg tot heel dichtbij. Mooi de zinnen vlak achter elkaar, 'de zee is een grens' en 'de deur is een grens'. Grappige slotzin. Het is een ondeugend en uitdagend gedicht.

Op de derde plaats: "Grenzen van mensen" van Olivier Feikens.
Een gedicht waar goed over is nagedacht. Er zit een mooie tegenstelling in. Leuk gebruik gemaakt van de taal.
Er lijkt een kritische noot in te zitten omdat hij eigenlijk zegt dat mensen geen grenzen hebben. De mens is tot alles in staat terwijl je juist denkt dat mensen wel grenzen hebben. Het gedicht lijkt zelfs wel maatschappijkritisch.

Op de tweede plaats: "Lichaamstaal" van Mirte Yspeert.
Een mooi, verrassend gedicht. Heel intrigerende zinnen als: 'Mijn ogen zeggen het' en 'Hij voelt hoe ik vraag'. De dichteres lijkt een stiekeme toeschouwer. Het wekt nieuwsgierigheid op, het lijkt te gaan over een geheim. Maar ook over afwijzing, de lege blik in de ogen, niemand heeft het gezien (gelukkig?), een onderonsje. Een mysterieus gedicht met een goed gevonden titel.

Op de eerste plaats is geëindigd: "Over de grens" van Eva Omvlee.
Het is een diep gedicht en op vele manieren interpreteerbaar. Langs de grens en over de grens. Mooie paradox; het lijkt heel ruim maar onze wezenlijke grens is ons huis.


De selectie van de ingezonden gedichten van de volwassenen

Ook bij de volwassenen willen we graag een paar kritische opmerkingen plaatsen. Ook veel boeiende gegevens en onderwerpen, die meer de moeite waard zouden zijn geweest als deze beter waren uitgewerkt. Er was best veel rijmdwang en hier en daar wat Sinterklaasritmiek. Maar in veel gedichten troffen wij een strofe of een regel aan die ons bij de hand pakte en meevoerde.

Op de tiende plaats: "Sint-Martens-Voeren" van Sacha Landkroon.
Deze plaats ligt in de gemeente Arrondissement Tongeren in Belgisch-Limburg en is volgens de dichter een bizar gehucht in deze Belgische voerstreek.
Mooi binnenrijm in de eerste strofe. Ook alliteratie en binnenrijm in de tweede strofe.
Dit gedicht roept onmiddellijk beelden op van de plek, de kerk, de brug. Het staat bol van religieuze beeldspraak, zoals de verwijzing naar de barmhartige Samaritaan die de mantel in tweeën scheurt en een helft weggeeft aan iemand die het nodig heeft. Het gedicht begint met zerken en eindigt met graven. Het gaat over een kerkhof, de grens tussen leven en dood. Het stopt niet bij de dood want daarna gaat de strijd voort, een strijd tussen heiligen. Zijn de heiligen wel zo heilig? 'het hinken van de Sint op twee gedachten'; hij wil even geen Samaritaan zijn. Het is ook een gedicht dat vol zit met destructieve beelden. Als je snoept van mortel (cement), dan stort iets in. Vleermuizen als symbool van de dood, vampierachtige wezens.
Het hele gedicht is overvol van beelden die het lezen niet gemakkelijk maken. Hier is wel een gevorderde dichter aan het woord.

Op de negende plaats is geëindigd: "Grensoverschrijding" van Hans van Berkestijn.
Een knap geconstrueerd gedicht. Origineel dat aan de hand van een landschap in de eerste strofe een parallel wordt geschetst met het fysieke. Mag of wilde hij niet verder? De jury had moeite met de laatste twee regels van de eerste strofe: 'Voelde ik hem mij niet raken, hoorde hem verderop'. Wat wordt daarmee bedoeld? De wat nuchtere lading van dit gedicht lijkt de emotie op afstand te houden. Het is dan ook belangrijk om dit gedicht keer op keer te lezen. Om te trachten die emotie ook daadwerkelijk te voelen. Na een aantal keren 'herlezen' lukt dit wonderwel en blijkt het om een zeer weemoedig gedicht te gaan. Gaat het over een verloren liefde of vriendschap?

Op de achtste plaats: "VEL OVER BEEN STAAN BOMEN TE LACHEN" van Jacoline de Heer.
Dit gedicht met deze bijzonder originele titel begint heel allitererend, waardoor je gelijk het verhaal wordt binnengetrokken. De tweede strofe geeft een plaatsbeschrijving, de derde een tijdsbeschrijving, de vierde weer een plaats. Ritmisch onderbreekt de vijfde strofe de anders saai wordende gang van het gedicht. De laatste strofe is een mooi besluit en commentaar. De zin 'ze zijn onderweg naar een festival voor inheemse culturen' loopt niet helemaal lekker. De jury was van mening dat deze vierde strofe dan ook de zwakste was. Het is te breed uitgesponnen. De strofe hierna loopt als een trein. We spreken dus van een rijk gedicht door het taalgebruik en de keuze van de woorden.

Op de zevende plaats is geëindigd: "A7" van Amorion.
Amorium is een plaats in het Byzantijns-Romeinse rijk. In de naam zit het woord amor wat liefde betekent maar in deze naam verwijst het naar India waar het moeder betekent. Het staat voor de band met de moedergodin Anatolia. Heeft deze dichter dit pseudoniem zo bedoeld?
Het is een ontroerend gedicht met een tamelijk merkwaardige eerste strofe. We worstelden met wordt - worden – wordt. Leuke dactylen (- ( ( ; een sterker en dan twee zwakker beklemtoonde lettergrepen) in de eerste strofen, waardoor er snelheid ontstaat (Dit is grappig als je het voorgaande betreffende de naam Amorion en de verwijzing naar de moedergodin erbij betrekt. Rhea die in barensnood van Zeus haar vingers (dactylen) tegen de aarde drukte; uit deze vingerafdrukken ontstonden de belangrijke goden met betrekking tot het handlezen, die de dactylen werden genoemd). Het gedicht vertoont daarna een onregelmatig metrum.
In de tweede strofe mooi beginrijm; kust en sust en dan ook nog wist. Hier lijkt over nagedacht. De laatste strofe bevat mooie beelden. De troostende sloot.
De slotzin 'kijk, zeg je, kijk, daar ben je dan' doet denken aan de laatste regel van een gedicht van Hans Lodeizen met de titel "Voor Vader" uit 1958. Deze zin die ineens opduikt, uit de lucht lijkt te vallen. En ook deze regel begint net als bij Lodeizen met een kleine letter. Ook het woord 'lippen' komt in dit gedicht voor. Bijzonder. Want hoe eindigt Lodeizen? 'mijn lippen mijn tedere lippen dicht'. Mooi toeval?

Op plaats zes: "soldatenmes" van Daniel Bras.
Dit gedicht heeft een intrigerende titel. Het gedicht is origineel, diep en met veel zeggingskracht. Het is wat dwangmatig verdeeld in strofen, waardoor naar het eind toe op vreemde plekken regels wit zijn ontstaan.
Jammer dat er drie keer 'woorden' in voor komt. Heeft de dichter dit wel gezien of heeft hij dit met opzet zo gedaan? Wel heel mooi; het subtiele gebruik van binnenrijm, zoals bij wreef / schreef - beginrijm. Hand/zand is ook mooi, niet zo opgelegd. In het tweede deel helemaal geen rijm meer alsof de zin 'dat sommige woorden niet meer met land van herkomst wilden rijmen' letterlijk wordt toegepast op de rest van het gedicht.
Het gedicht deed me denken aan een spel van vroeger, geheten 'landjepik' of 'landje veroveren'. Je tekende vlakken in het zand die verschillende landen voorstelden. Dan kon je vervolgens om de beurt met een mes gooien om een ander land in te pikken. Wie zal het zeggen?

En op de vijfde plaats is geëindigd: "Psychopompos's dans" van Sterre van Rossem.
Psychopompos was de geleider van de zielen naar de onderwereld, ook wel Hermes genoemd. Hermes was de speciale beschermer van de mystici. In het oude Griekenland kreeg hij de titel psychogoog en psychopompos.
Dit gedicht heeft een mooie openingszin. Is dit wanhoop? Of is het zelfgenoegzaamheid? Vooral het woord 'smeer' lijkt dit weer te geven. De zin 'Je danst prachtig, als een jongen' heeft een mysterieuze lading. Er zit ook een soort kwetsbaarheid in die waarschijnlijk verwijst naar de doden; 'dans de graven open'. Ook 'Janken naar de naakte maan', een maan die niet beschermd is, bijna aanraakbaar. Het gedicht draagt ook cynisme in zich. Psychopompos lijkt te genieten van zijn taak als geleider van de zielen naar de onderwereld.

Op de vierde plaats: "Onderwegens" van Jan de Jong.
Een mooi melancholisch gedicht. De verwardheid is ook knap weergegeven in de woordkeuze en de ritmiek. Een prachtige slotzin, ook de ik-figuur lijkt het niet meer te weten juist door de verwarring die de herinnering aan een verward persoon teweeg brengt. Hierbij hebben we het over de mooie regels 'Ga maar terug' en 'ik weet het even niet meer', net als het personage waar dit gedicht over gaat. Een dementerende vader of moeder? Wie is wie? Ook de lezer blijft onzeker achter.

Op de derde plaats: "Over de grens" van Clé van Katwijk.
De titel is helaas wat voor de hand liggend maar het betreft een mooi nuchter en ingehouden gedicht dat ook grappig is. Fraaie voorbeelden: de zinnen 'keek eens rond en besloot dat ik mijn gang zou gaan' en 'de dikke zolen zouden mijn stappen markeren'. Mooi ook is het contrast tussen de dikke zolen en het lichtvoetige springen. De alliteratie van fragiel en ferme maakt dat deze zin nog sterker naar voren komt.
Het is een gaaf, rond gedicht. Het laat de lezer of toehoorder achter met een positief gevoel na deze verkenning van een prille relatie.

Op de tweede plaats: "Alles past" van Antonio Termeer.
Een knap uitgewerkt gedicht. Een bijzonder herkenbaar thema, waarschijnlijk voor velen. De vakantiereis met toute la famille! Het streven om zo snel mogelijk op plek van bestemming te zijn. Beschrijft, ook in het ritme, de oplopende stress zonder die maar ergens te noemen; show, don't tell. De keuze voor de zogenaamde poesie parlante, verhalende poëzie, pakt zeer goed uit want het levert een prima lopend gedicht op. De laatste regel doet een beetje drs. P-achtig aan. Heel grappig. De wanhoop lijkt toe te nemen. Komisch is ook de nadruk op 'de baby', alleen al door de keuze van dit woord, geen naam of broertje, zusje, nee gewoon: de baby! Het gedicht doet denken aan een verhaal van Levi Weemoed uit 'Bedroefd maar dankbaar', waarin ook het hele gezin bepakt en bezakt op reis gaat met alle stress van dien. Dit gedicht verdient een tweede plaats!

Op de eerste plaats: "zonder titel" van Erik Hofstra.
De terechte winnaar van deze wedstrijd. Het gedicht is origineel, heeft zeggingskracht, is grappig en ingehouden van toon, staccato. Het gedicht roept een mooie bijna, naïeve sfeer op. Het is origineel van opbouw maar de dichter is wat slordig geweest in de interpunctie.
De omslag wordt verbeeld door het gras; eerst nat, groen door de wind gebogen, dan dor en geel. Parallel aan de daarmee verbonden gebeurtenissen. In de tweede strofe speelt een vrouw een destructieve rol.
Het idyllische begin van het gedicht - behalve de slecht bezochte kerk (of is dit misschien ook een idylle voor de dichter?) - is aan het einde van de tweede strofe totaal verstoord. Het gras is dor en geel, iedereen gaat naar de kerk wat lijkt te duiden op slechte tijden. Ging het mis toen zij kwam? Is ze er misschien vandoor? 'Zij was andere woorden' en het eindigen met '... is onverstaanbaar' lijken deze conclusie te rechtvaardigen. Het gedicht zou zelfs in de bijbelse traditie kunnen staan. De vrouw als veroorzaker van alle kwaad.
Is de laatste regel wel noodzakelijk? En zo ja: misschien had deze zin wat minder gemakkelijk geformuleerd moeten worden dan in de woorden 'heel gelukkig'.Wellicht was het beter geweest om dit geluk in een beeld tot uitdrukking te brengen. Maar al met al een prachtig gedicht!

Namens de jury,
Liesbeth Annokkee

Juryrapport Hendrik de Vries stipendium

Hendrik de Vriesstipendia 2009
JURYRAPPORT
Het Hendrik de Vries Stipendium is dit jaar gericht op jong literair talent. Met de toekenning van twee stipendia van elk € 6.000 biedt de gemeente Groningen twee talenten uit de wereld van de literatuur de kans nieuw werk te produceren en te presenteren. Het stipendium beoogt daarmee niet alleen een stimulans voor de ontwikkeling te zijn, door het talent te onderkennen en te bevestigen, maar ook een daadwerkelijke bijdrage in de realisatie van een concreet project te bieden.
Aan de vakjury werden vijf literaire inzendingen voor het Hendrik de Vriesstipendium 2009 voorgelegd: het is kwantitatief gezien een historisch dieptepunt,. Dat, na het ook al geringe aantal inzendingen van negen in 2007 toen het stipendium eveneens op literatuur gericht was. Ondanks de tegenvallende belangstelling concludeerde de jury dat het Hendrik de Vriesstipendium een belangrijke aanvulling is op het culturele bestel van Groningen. Er zal nog eens goed nagedacht moeten worden over de manieren waarop nieuw talent in Groningen overgehaald kan worden zich te melden, temeer daar deze kwestie ook bij de toekenning in 2007 speelde, hetgeen ook geldt voor de eveneens terugkerende vraag of er een bepaalde vorm van begeleiding van de winnaars van het stipendium mogelijk is.
De kwaliteit van de inzendingen was zeer wisselend. Door de jury werd in de eerste plaats gekeken naar de literaire kwaliteit van de ingezonden teksten, los van de samensmelting met de discipline van beeldende kunst. Als deze matig was, kon dat niet worden gecompenseerd met de kwaliteit van de begeleidende ideeën of het meegezonden beeldmateriaal, hetgeen het geval was bij de inzendingen van zowel Gerben Kolkena als Heerko Tieleman. Tijdens het eerste juryberaad werd er een shortlist gemaakt met daarop drie inzendingen waarvan werd vastgesteld dat ze aan de literaire eisen van de jury konden voldoen. Deze hadden onder meer betrekking op de stijl, de onderwerpskeuze en de originaliteit.
Van deze shortlist kwamen twee inzenders in aanmerking voor het stipendium. Bart Melief viel af: zijn originele plan las weliswaar veelbelovend, maar zodra zijn schrijven literair wordt, mist de tekst de gewenste kwaliteit door onder meer het veelvuldige gebruik van clichés. De drie inzenders worden overigens wel degelijk bedankt voor hun inzendingen!
Van beide overgebleven deelnemers kan vooral worden gezegd dat ze een goede schrijfstijl hebben, doorslaggevend voor het uiteindelijke besluit. Daarbij wil de jury benadrukken dat het stipendium geen prijs is voor inmiddels geleverde prestaties, maar een beurs waarmee talent een kans gegeven wordt zich te ontwikkelen. De jury is van mening dat beide geselecteerde inzenders zo’n kans goed kunnen gebruiken en gaf bovendien te kennen verwachtingsvol uit te zien naar de resultaten.

De winnaars van het Hendrik de Vriesstipendium 2009 zijn Rosa Timmer en Ralph Aarnout.
De overwegingen van de jury luiden als volgt:
Rosa Timmer
Rosa Timmer schrijft columns voor de Universiteitkrant die onlangs als Allemansvriend zijn uitgegeven. Vrienden kunnen haar pagina op Hyves bezoeken, net als ‘de mensen waar ze bang voor is.’
Dat die er zijn, kan de jury zich voorstellen. Timmer schrijft met veel lef originele en eigenzinnige columns, waarin ze noch haar omgeving noch zichzelf spaart. Haar stukken zijn goed geschreven, hebben een vlotte stijl en aardig wat zeggingskracht. Bovendien zijn ze geestig. Haar onderwerp, het studentenleven in al zijn verschijningsvormen, ligt dicht bij huis.
Met het Hendrik de Vries stipendium zal Rosa Timmer een novelle van 20.000 woorden schrijven, voorlopig Mooiste tijd van je leven getiteld. Ze wil daarin het cliché onderuit te halen dat deze periode ‘geweldig en vol vrijheden’ zou zijn en zo op een luchtige manier de verborgen, diepere laag van haar columns aanboren. De jury is van mening dat Timmer daarmee een hoge en verantwoordelijke taak op haar schouders laadt. Zij wil tegelijkertijd het vertrouwen uitspreken dat Timmer zo’n project aankan. Een inhoudelijke garantie daarvoor geeft Rosa overigens niet: het fragment waaruit zou moeten blijken dat ze ook in een voor een novelle meer geschikte stijl kan schrijven, vindt de jury niet direct overtuigend. Een aanzet is het echter wel degelijk. Rosa heeft nagedacht over plot en vertelperspectief en brengt beide met elkaar in verband. Bovendien bevat het fragment inderdaad beschrijvingen van zaken die je in een column niet aantreft. Zich tevens baserend op de stilistische kwaliteit van het werk dat Rosa Timmer in het verleden heeft afgeleverd, stelt de jury zich positief op

Ralph Aarnout
Ralph Aarnout werkt als journalist en vertaler. Hij schrijft al sinds 2001 columns, brieven en poëzie. De goede, vlotte schrijfstijl met de verrassende plots, raakten de jury.
Aarnout benut het Hendrik de Vriesstipendium voor een onderzoekverslag, een bundeling van stukken als resultaat van zijn uitvoerige project Het idee van geld. Het aardige van het plan is de recurrentie, de terugkoppeling. Hij laat de lezers niet alleen het succes bepalen, maar ook sturen. Hij gebruikt het medium interactief en past daarmee in een nieuwe ontwikkeling van de literatuur, waarin lezers de plot kunnen bijsturen en de schrijver verschillende lijnen naast elkaar uitzet. De jury is daarbij benieuwd of deze ontwikkeling literair vruchtbaar en interessant is,gezien het risico dat het project uitmondt in slechts een aaneenschakeling van losse columns en portretten. Misschien is het een verrijking, maar in ieder geval is het stipendium een goede mogelijkheid om zulks uit te proberen.
Niet alle juryleden waren gecharmeerd van het financiële aspect, maar zij zien een interessante parallel met de nieuwe weg die Joris Luyendijk is ingeslagen met zijn columns in de NRC over de elektrische auto.
De jury heeft vertrouwen in Aarnouts plannen en acht zijn schrijftalent voldoende voor zijn literair 'onderzoeksverslag'. We zullen het zien over een jaar en we zijn in ieder geval benieuwd.

De jury van het Hendrik de Vriesstipendium 2009 bestond uit Remco Ekkers, Marjoleine de Vos, Jane Leusink, Ronald Ohlsen, Leo Delfgaauw en Liesbeth Grotenhuis.

Prijsuitreiking Hendrik de Vries stipendium 2010

Hieronder het videoverslag van de prijsuitreiking op Stadjers TV


http://www.stadjerstv.nl/index.php?option=com_movies&task=view&id=1011&Itemid=2