zondag 15 maart 2020

Corona 2020, cholera 1872: Gras (in: Een grazende streep in de lucht, gedichten) Een hart onder onze riem


                        

                                         Harro Nikkels(2011,tentoonstelling Fransum)

                     naar Francisco de Zurbarán(1635-40, Prado)


                     Gras                                                                                                                                

                                                                          Jeder stirbt für sich allein

 De negentiende eeuw is de eeuw die geteisterd wordt door
besmettelijke ziekten: cholera, pokken, tyfus, tbc.
Het is nu 1872, zes jaar nadat Nederland is getroffen
door alweer een cholera- epidemie. Ze hebben een wet
gemaakt waarin staat dat bij iedere begraafplaats
een lokaal moet komen voor de tijdelijke bewaring
van overledenen aan zo’n gevaarlijke ziekte.

We gaan terug naar 1856, oktober. In de gemeente 
Leens overlijden vijf mensen aan cholera, vrijwel 
een compleet gezin, ze kregen van de ene dag op de andere 
een blauwige gelaatskleur, uitpuilende ogen, hevige 
diarree en braakstuipen. 
Op 15 oktober overlijdt de moeder, 
Frouwke van der Veen-Beukema, 40 jaar, op 16 oktober 
overlijdt Albertje, haar zoontje van 1 jaar en 10 maanden
haar andere zoon, ook een Albert, overlijdt op 19 oktober, 
hij is 5 jaar, dochter Rijpke van 11 overlijdt op 21 oktober.

Het is weer 1872, augustus en druk op het land. De oogst is
in volle gang. Het college van kerkvoogden van
de Hervormde kerk in Zuurdijk vraagt in een brief
aan de gemeenteraad van Leens eerbiedig om honderd
gulden subsidie voor het bouwen van een lijkenhuisje.
Hoe was de stemming?
                                 
Vandaag is het 30 oktober 1874. De kerkenraad, de notabelen
en de stembevoegde leden besluiten een nieuwe begraafplaats
aan de noordkant van de kerk aan te leggen op een stuk
groenlands behorende tot de Kosterij voor 65 gulden huur
per jaar. Met dertien tegen één stem besluiten ze ook
de grond een halve meter op te hogen.
Het is al laat in de avond als de heren met een korte
handdruk uiteen gaan, er zit regen in de lucht.

De dorpsbewoners monkelen: onze doden moeten 
het wachten verslaan opdat wij ze naderhand baren 
als in het leven. Ondertussen moeten wij hun zielen 
open zetten en laten luchten.
Het is een kwestie van de strijd aangaan,
van vastklemmen naar loslaten, van baren
naar fatsoenlijk opbaren, dan overgaan
in een waterige glimlach.
Hoe lang gaan deze werkzaamheden duren?
Praten we over maanden of jaren?

November 1876, slachtmaand. Op het nieuwe kerkhof staat 
in een uithoek een eenvoudig lijkenhuisje, vier muren, 
een zadeldak. Het vormt een groot contrast met de rijk 
versierde grafmonumenten die soms uit dezelfde tijd 
stammen. Ze hebben bomen rondom geplant:
opdat het koel zal zijn in het huisje, een ruimte
waar de doden goed kunnen wennen
aan hun dood zijn.

Lentemaand  2012, vanmorgen begon ik aan een gedicht 
over Trijntje Rosema -dochtertje van Hindrik Rosema, 
marskramer, oliekoekenbakker schipper en Martha Kalkhuis, 
zusje van de bijna tweejarige Hindrik Willem- die stierf 
toen ze zestien weken oud was ’s nachts om 5 uur.

Die stierf in het dorp waar ze net een nieuw kerkhof met een 
lijkenhuisje hadden. Toeval bestaat, dacht ik. Hindrik kwam 
uit Stad, was hij op doortocht? Ik zat achter mijn pc, dook 
virtueel de Groninger archieven in en bekeek Trijntjes 
overlijdensakte en de aantekening: “Dit is de eerste 
die op het Nieuwe kerkhof begraven is”.

De zondag erna bracht ik een bezoek aan het kleine kerkhof
en het nu vervallen lijkenhuisje. De zon scheen maar het gras was
nog zompig. Hier in dit huisje hebben Hindrik en Martha
Trijntje opgebaard, de timmerman van het dorp heeft 
een kinderkistje getimmerd en het houten paaltje uitgezocht
               
voor op het grafje, de doodgraver heeft gratis het gat gegraven.
Martha heeft Trijntje liefdevol in haar kistje gelegd. Hindrik heeft
het kistje voorzichtig in het grafje getild. Al die handen wisten 
de weg. Ik dacht: ligt ze hier of hier.

Hindrik en Martha praatten samen over de nacht 
van Trijntjes geboorte, het was april, grasmaand, 
het was bij drieën. Over hoe ze naar elkaar knikten, 
praatten ze, opgetogen lachten een beetje geschrokken 
misschien, ze was zo compleet.

Ik leun met mijn ellebogen op de tafel, kin in mijn handen
blaas kruimels uit het toetsenbord van mijn pc. Mijn dochter
in Frankrijk stuurt filmpjes van haar dochter, mijn kleindochter
die nu vier maanden oud is.

Ik zag dat ze al kon lachen en het grijpen begon te leren.
Ik dacht aan Trijntje die nu nog altijd vier maanden oud is.
Ik dacht aan de handen die Trijntje wasten en mooi aankleedden.
Ik zat de hele dag aan mijn tafel te wachten op dit gedicht.
Het gedicht heet: Trijntje Rosema, 11 april 1877 - 7 augustus 1877.


Het is 13 december 2009. Voor wie geen steen, voor wie geen 
houten kruis,want hout is vluchtig als een vlinder, is op het kerkhof 
van Zuurdijk een stenen monumentje opgericht. Geen Joapke die 
nog huilen hoeft omdat hij niet weet waar zien voai en moui 
begraven liggen.

In Armhoes Joapke komen alle arme doden samen. Alle Joapkes
vinden in hem hun standplaats, hun hemels graf in willig gras.
Wij kijken naar het gras. Ook al zijn wij niet overtuigd van de hemel
zijn grote zeggingskracht en vormkracht staan ons bij.
Wij houden van onze doden die daar aan de noordkant
van de toren niet zien hoe laat het is, wij willen rouwherstel
een veilige opbergplek voor hun geheimen.

Tineke, 94 jaar oud, dochter van meester van Weerden,                 
de meester die het beroemde boekje Zuurdiek mien Dörpke 
schreef weet in 2012 niet van opbaren in het lijkenhuisje.
Haar herinnering gaat tot het trapje waarop ze door 
het raampje stond te gluren naar de lijkkar die gemaakt was 
door de vader van Job Munting, naar de kruiwagen, 
het gereedschap in wat toen het opbergschuurtje was. 
Het was zo'n hoek waar kinderen niet durfden komen. 
Ze speelden liever op het oude kerkhof.
Het was 1925.

2011. Het lijkenhuisje verkeert in slechte staat van onderhoud
dat geldt niet alleen voor het pannendak, maar ook
de muren vertonen scheuren en houtwerk van raam-
en deurkozijn is aan vervanging toe. Het is zonde
dat het in zo’n vervallen staat verkeert. Er bestaan plannen
het huisje aan te pakken. Ze noemen het in Zuurdijk nu
baarhuisje.

Het is nu 15 april 2012, wederom grasmaand,
het is drie dagen en honderdvijfendertig jaar
na de geboorte van Trijntje. Honderdzesenvijftig jaar
na de dood van Frouwke, Albertje, Albert en Rijpke.
Met de opbrengst van een benefietconcert willen de bewoners
van Zuurdijk de restauratie van het baarhuisje bekostigen.

Wij denken aan onze doden opdat zij geen twee keer sterven.
Denken is een kunst die je door oefening kunt bereiken.
Herhaal deze oefening dagelijks, ten minste drie jaar lang,
ga de rijen langs, neem eten en drinken mee, geef het
door aan je zonen, je dochters opdat zij het
hún zonen, hún dochters en die-

In: Een grazende streep in de lucht, Groningen 2015, Uitgeverij kleine Uil
©Jane Leusink