Harro Nikkels(2011,tentoonstelling Fransum)
naar Francisco de Zurbarán(1635-40, Prado)
Gras
Jeder
stirbt für sich allein
De negentiende eeuw is de eeuw die geteisterd wordt door
besmettelijke ziekten: cholera, pokken, tyfus, tbc.
Het is nu 1872, zes jaar nadat Nederland is
getroffen
door alweer een cholera- epidemie. Ze hebben een wet
gemaakt waarin staat dat bij iedere begraafplaats
een
lokaal moet komen voor de tijdelijke bewaring
van
overledenen aan zo’n gevaarlijke ziekte.
We gaan
terug naar 1856, oktober. In de gemeente
Leens overlijden vijf
mensen aan cholera, vrijwel
een compleet gezin, ze
kregen van de ene dag op de andere
een blauwige gelaatskleur,
uitpuilende ogen, hevige
diarree en braakstuipen.
Op 15
oktober overlijdt de moeder,
Frouwke van der Veen-Beukema, 40 jaar, op 16
oktober
overlijdt Albertje, haar zoontje van 1 jaar en 10 maanden
haar
andere zoon, ook een Albert, overlijdt op 19 oktober,
hij is 5 jaar, dochter
Rijpke van 11 overlijdt op 21 oktober.
Het is weer 1872, augustus en druk op het land. De
oogst is
in volle gang. Het college van kerkvoogden van
de Hervormde kerk in Zuurdijk vraagt in een brief
aan de gemeenteraad van Leens eerbiedig om honderd
gulden subsidie voor het bouwen van een lijkenhuisje.
Hoe was de stemming?
Vandaag is het 30 oktober 1874. De kerkenraad, de
notabelen
en de stembevoegde leden besluiten een nieuwe
begraafplaats
aan de noordkant van de kerk aan te leggen op een
stuk
groenlands behorende tot de Kosterij voor 65 gulden
huur
per jaar. Met dertien tegen één stem besluiten ze ook
de grond een halve meter op te hogen.
Het is al laat in de avond als de heren met een korte
handdruk uiteen gaan, er zit regen in de lucht.
De dorpsbewoners
monkelen: onze doden moeten
het wachten verslaan opdat wij ze
naderhand baren
als in het leven. Ondertussen moeten wij hun
zielen
open zetten en laten luchten.
Het is een kwestie
van de strijd aangaan,
van vastklemmen naar
loslaten, van baren
naar fatsoenlijk
opbaren, dan overgaan
in een waterige
glimlach.
Hoe lang gaan deze
werkzaamheden duren?
Praten we over
maanden of jaren?
November 1876, slachtmaand. Op het nieuwe kerkhof staat
in een uithoek een eenvoudig lijkenhuisje, vier muren,
een
zadeldak. Het vormt een groot contrast met de rijk
versierde
grafmonumenten die soms uit dezelfde tijd
stammen. Ze hebben bomen rondom geplant:
opdat het koel zal zijn in het huisje, een ruimte
waar de doden goed kunnen wennen
aan hun dood zijn.
Lentemaand 2012, vanmorgen begon ik
aan een gedicht
over Trijntje Rosema -dochtertje van Hindrik
Rosema,
marskramer, oliekoekenbakker schipper en Martha
Kalkhuis,
zusje van de bijna tweejarige Hindrik Willem- die
stierf
toen ze zestien weken oud was ’s nachts om 5 uur.
Die stierf in het
dorp waar ze net een nieuw kerkhof met een
lijkenhuisje hadden. Toeval
bestaat, dacht ik. Hindrik kwam
uit Stad, was hij op doortocht? Ik zat achter mijn pc, dook
virtueel de Groninger archieven in en bekeek Trijntjes
overlijdensakte en de aantekening: “Dit is de eerste
die op het Nieuwe kerkhof begraven is”.
uit Stad, was hij op doortocht? Ik zat achter mijn pc, dook
virtueel de Groninger archieven in en bekeek Trijntjes
overlijdensakte en de aantekening: “Dit is de eerste
die op het Nieuwe kerkhof begraven is”.
De zondag erna
bracht ik een bezoek aan het kleine kerkhof
en het nu vervallen
lijkenhuisje. De zon scheen maar het gras was
nog zompig. Hier in
dit huisje hebben Hindrik en Martha
Trijntje opgebaard, de
timmerman van het dorp heeft
een kinderkistje getimmerd en het
houten paaltje uitgezocht
voor op het grafje, de
doodgraver heeft gratis het gat gegraven.
Martha heeft
Trijntje liefdevol in haar kistje gelegd. Hindrik heeft
het kistje
voorzichtig in het grafje getild. Al die handen wisten
de weg. Ik dacht: ligt ze
hier of hier.
Hindrik en Martha praatten samen over de nacht
van Trijntjes geboorte, het was april, grasmaand,
het was bij drieën. Over hoe ze naar elkaar knikten,
praatten ze, opgetogen lachten een beetje geschrokken
misschien, ze was zo compleet.
Ik leun met mijn
ellebogen op de tafel, kin in mijn handen
blaas kruimels uit
het toetsenbord van mijn pc. Mijn dochter
in Frankrijk stuurt filmpjes
van haar dochter, mijn kleindochter
die nu vier maanden oud
is.
Ik zag dat ze al kon
lachen en het grijpen begon te leren.
Ik dacht aan
Trijntje die nu nog altijd vier maanden oud is.
Ik dacht aan de
handen die Trijntje wasten en mooi aankleedden.
Ik zat de hele dag
aan mijn tafel te wachten op dit gedicht.
Het gedicht heet: Trijntje Rosema, 11 april 1877 - 7
augustus 1877.
Het is 13 december 2009. Voor wie geen steen, voor wie geen
houten kruis,want hout is vluchtig als een
vlinder, is op het kerkhof
van Zuurdijk een stenen
monumentje opgericht. Geen Joapke die
nog huilen hoeft omdat hij niet weet
waar zien voai en moui
begraven liggen.
In Armhoes Joapke
komen alle arme doden samen. Alle Joapkes
vinden in hem hun
standplaats, hun hemels graf in willig gras.
Wij kijken naar het
gras. Ook al zijn wij niet overtuigd van de hemel
zijn grote
zeggingskracht en vormkracht staan ons bij.
Wij houden van onze
doden die daar aan de noordkant
van de toren niet
zien hoe laat het is, wij willen rouwherstel
een veilige opbergplek
voor hun geheimen.
Tineke, 94
jaar oud, dochter van meester van Weerden,
de meester die het
beroemde boekje Zuurdiek mien Dörpke
schreef weet in
2012 niet van opbaren in het lijkenhuisje.
Haar
herinnering gaat tot het trapje waarop ze door
het raampje stond te
gluren naar de lijkkar die gemaakt was
door de vader van Job
Munting, naar de kruiwagen,
het gereedschap in wat toen het
opbergschuurtje was.
Het was zo'n hoek waar kinderen niet
durfden komen.
Ze speelden liever op het oude kerkhof.
Het was
1925.
2011.
Het lijkenhuisje verkeert in slechte staat van onderhoud
dat geldt niet alleen voor het pannendak, maar ook
de muren vertonen scheuren en houtwerk van raam-
en deurkozijn is aan vervanging toe. Het is zonde
dat het in zo’n vervallen staat verkeert. Er
bestaan plannen
het huisje aan te pakken. Ze noemen
het in Zuurdijk nu
baarhuisje.
Het is nu 15 april 2012, wederom grasmaand,
het is drie dagen en honderdvijfendertig jaar
na de geboorte van Trijntje. Honderdzesenvijftig
jaar
na de dood van Frouwke, Albertje, Albert en Rijpke.
Met de opbrengst van een benefietconcert willen de
bewoners
van Zuurdijk de restauratie van het baarhuisje bekostigen.
Wij denken aan onze
doden opdat zij geen twee keer sterven.
Denken is een kunst
die je door oefening kunt bereiken.
Herhaal deze
oefening dagelijks, ten minste drie jaar lang,
ga de rijen langs,
neem eten en drinken mee, geef het
door aan je zonen,
je dochters opdat zij het
hún zonen, hún
dochters en die-
In: Een grazende streep in de lucht, Groningen
2015, Uitgeverij kleine Uil
©Jane Leusink