dinsdag 20 oktober 2020

Message aux terriens/Bericht aan de aardbewoners


Hieronder het gedicht Message aux terriens. Ik las het op de achterkant van La Libération, september 2018. Het is een woedend gedicht; ik las het toen ik over de Pyreneeën vloog, op weg naar huis. Ik kwam van mijn dochter die zomers hoog in de Pyreneeën woonde en werkte en die nu niet meer is. Door Covid-19 heb ik mijn kleindochter al meer dan een jaar niet kunnen zien, tot twee keer toe werd een reis gecanceld. Woedend, het hoort niet maar dat ben ik ook, daarom het heb ik Michels Polnareffs boodschap vertaald.

Bericht aan de aardbewoners
Ik heet Aarde
En jij … Jij kent zelfs de helft van mijn woede niet
Jij doodt mijn bomen, mijn bossen, mijn bijen
Wie ben jij? Jij bent niets.
Je schijnt te vergeten dat zonder mij
Je zelfs niet geboren zou zijn
Aan jouw gebrek aan liefde
Kan ik me nog geen dag verwarmen.
Jij maakt van mijn ijsberen manisch-depressieve beren
Die tussen hemel en aarde drijven
Kijk naar jezelf voordat het ijs smelt
Aardbewoner, kijk naar jezelf …
Stop met graven in mijn ingewanden
Accepteer de zwaarte van je vondsten
Graaf voor mijn part de hemel leeg, en zoek een goed heenkomen
Voordat ik je uitwis.
Ik heet Aarde en Universum
Op een dag is door mij je moeder gemaakt.
Hou op met me te straffen.
Waarom wil je Aarde niet.
Een ‘Aarde … gelukkig’.



Afbeelding kan het volgende bevatten: tekst

maandag 15 juni 2020

Natuurbegraafplaats op de Wierde van Wierum

'Want wat is hier anders dan distels en droefheid'? dichtte Hedwig Selles indertijd ter gelegenheid van de renovatie en oplevering van de Wierde van Wierum. De dichter Remco Ekkers en ikzelf hadden dichters in den lande uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de gelijknamige bundel (Uitgeverij kleine Uil, 2010). Een feestelijke bundel met bijdragen van Tom van Deel, Anton Korteweg, Kopland, C.O. Jellema, Hans Groenewegen, Aly Freije en een dertigtal anderen.
Een schitterende glooiing markeert anno 2020 de wierde die afgelopen twee jaar wederom een gedaantewisseling heeft ondergaan. Men heeft er langszij een natuurbegraafplaats gerealiseerd, deze ingezaaid met zeer bloemrijke zadenmengsels die inmiddels ook tot volle wasdom zijn gekomen. Margrieten vindt men er, klaprozen, wikke, kamille, alle met hun typische nostalgische gevoelens opwekkende zomergeuren. Vandaag in de loom makende warmte fladderden kleine vossen er in groten getale rond, zoemden de bijen, tjilpten de mussen.
Twee mensen hadden zich al laten begraven. Een vreemd indrukwekkend schouwspel als je er in de koesterende zomerzon rondloopt en ze daar zo midden in de wereld ziet liggen, ze zijn nog maar kortelings ter aarde besteld, zo vers en de grond moet nog inklinken. 

Racismedemonstratie op de Dam in Amsterdam, het Malieveld in Den Haag, de Grote Markt in Groningen in tijden van Corona en mondkapjesperikelen



Consternatie in Amsterdam en een burgemeester die er van langs kreeg

Sommige negatieve reacties op de demonstraties (moet me van het hart) vind ik hypocriet, soms regelrecht rancuneus. Zie al die hordes die zich al weken bos- en strandwaarts begeven enzovoort enzoverder. Hier in Groningen deden ze het fantastisch, op het Malieveld ook. Leren noem je dat. In Rotterdam werd de demonstratie halverwege afgelast vanwege te grote drukte, zonder problemen.

Nabrander

Mijn actiehart sprong op toen ik hoorde van de demonstratie vanmiddag 2 juni op de Grote Markt. George Floyds leven doet er wel degelijk toe en tegen racisme je stem verheffen is altijd opportuun. Maar mijn vrijheid om al dan niet mee te doen is slechts vrijheid als die niet ten koste gaat van anderen, houdt dus verantwoordelijkheid in. Enfin na een uur waarin ik mondkapjesdraagles kreeg begon de ratio op te spelen en besloot ik die laatste gedachte handen en voeten te geven en NIET te gaan (overigens behoor ik driedubbel tot de kwetsbaren dus ...) en besloot meteen maar de film J’accuse, die meteen na de demonstratie begint en die ik allang heel graag wilde zien, ook te cancellen. De mondkapjesdraagmethodiek kan ik nog wel met jullie delen. Het witte zit fout, het blauwe eigenlijk ook hoewel de methodiek klopt. Mijn hoofd is geloof ik te klein en mijn oorlelletjes vouwen dubbel.

donderdag 7 mei 2020

Mijn hond is dood

Mijn hond is dood (24 januari 2020)
Mijn hond is dood.
Ik had haar vanmorgen nog op schoot.
Ze likte aangedaan mijn hand.
Ik streelde zacht haar lieve poot.
Ze keek me aan toen ik haar zei:
We moeten ons nu voorbereiden.
Nog een minuutje op mijn schoot,
Nog een minuutje voor je dood.
Nog een minuutje handen likken.
Nog een minuutje onze blikken.
En daarna je bestaan ontsnappen.
En daarna kalm de tijd uitstappen.
Met haar is het voorgoed gedaan.
Haar levenskracht voorgoed gebroken.
Ik had haar lief, ik liet haar gaan.
Haar ogen met mijn hulp gesloten.
Haar lenig lichaam werd een ding.
Ik rook haar niet of ergens wel.
Ik rook daarna haar riem die hing.
Als laatste boodschap aan de trap.
Ik dacht, haar leven heb ik nu voltooid.
In mijn bestaan onmetelijk verdriet.
En dankbaarheid om al haar trouw.
Maar dood zijn, nee, begrijp ik niet.


Met Hond in rugzakje



Met Hond in Rugzakje

Vandaag (ook mijn verjaardag) met Hond in het rugzakje naar de vrienden die haar jarenlang hebben opgepast als ik naar dochter Roos in Frankrijk was. Nu hebben we in hun tuin haar as uitgestrooid onder de bloeiende appelboom. Een mooi, aandachtig moment waar we, want gehinderd door Coronagedoe en het weer, al een tijdlang naar hadden uitgekeken. Bij de lunch in de zonovergoten tuin hadden we naast zalm, garnalen en vele andere lekkerigheden, ook een (goede), mooi lichtrode Beaujolais uit 2018. Het was ook verjaardag hè. Ik kreeg allerlei leuke cadeautjes. Het was een bewogen dag.



 


.




zondag 15 maart 2020

Corona 2020, cholera 1872: Gras (in: Een grazende streep in de lucht, gedichten) Een hart onder onze riem


                        

                                         Harro Nikkels(2011,tentoonstelling Fransum)

                     naar Francisco de Zurbarán(1635-40, Prado)


                     Gras                                                                                                                                

                                                                          Jeder stirbt für sich allein

 De negentiende eeuw is de eeuw die geteisterd wordt door
besmettelijke ziekten: cholera, pokken, tyfus, tbc.
Het is nu 1872, zes jaar nadat Nederland is getroffen
door alweer een cholera- epidemie. Ze hebben een wet
gemaakt waarin staat dat bij iedere begraafplaats
een lokaal moet komen voor de tijdelijke bewaring
van overledenen aan zo’n gevaarlijke ziekte.

We gaan terug naar 1856, oktober. In de gemeente 
Leens overlijden vijf mensen aan cholera, vrijwel 
een compleet gezin, ze kregen van de ene dag op de andere 
een blauwige gelaatskleur, uitpuilende ogen, hevige 
diarree en braakstuipen. 
Op 15 oktober overlijdt de moeder, 
Frouwke van der Veen-Beukema, 40 jaar, op 16 oktober 
overlijdt Albertje, haar zoontje van 1 jaar en 10 maanden
haar andere zoon, ook een Albert, overlijdt op 19 oktober, 
hij is 5 jaar, dochter Rijpke van 11 overlijdt op 21 oktober.

Het is weer 1872, augustus en druk op het land. De oogst is
in volle gang. Het college van kerkvoogden van
de Hervormde kerk in Zuurdijk vraagt in een brief
aan de gemeenteraad van Leens eerbiedig om honderd
gulden subsidie voor het bouwen van een lijkenhuisje.
Hoe was de stemming?
                                 
Vandaag is het 30 oktober 1874. De kerkenraad, de notabelen
en de stembevoegde leden besluiten een nieuwe begraafplaats
aan de noordkant van de kerk aan te leggen op een stuk
groenlands behorende tot de Kosterij voor 65 gulden huur
per jaar. Met dertien tegen één stem besluiten ze ook
de grond een halve meter op te hogen.
Het is al laat in de avond als de heren met een korte
handdruk uiteen gaan, er zit regen in de lucht.

De dorpsbewoners monkelen: onze doden moeten 
het wachten verslaan opdat wij ze naderhand baren 
als in het leven. Ondertussen moeten wij hun zielen 
open zetten en laten luchten.
Het is een kwestie van de strijd aangaan,
van vastklemmen naar loslaten, van baren
naar fatsoenlijk opbaren, dan overgaan
in een waterige glimlach.
Hoe lang gaan deze werkzaamheden duren?
Praten we over maanden of jaren?

November 1876, slachtmaand. Op het nieuwe kerkhof staat 
in een uithoek een eenvoudig lijkenhuisje, vier muren, 
een zadeldak. Het vormt een groot contrast met de rijk 
versierde grafmonumenten die soms uit dezelfde tijd 
stammen. Ze hebben bomen rondom geplant:
opdat het koel zal zijn in het huisje, een ruimte
waar de doden goed kunnen wennen
aan hun dood zijn.

Lentemaand  2012, vanmorgen begon ik aan een gedicht 
over Trijntje Rosema -dochtertje van Hindrik Rosema, 
marskramer, oliekoekenbakker schipper en Martha Kalkhuis, 
zusje van de bijna tweejarige Hindrik Willem- die stierf 
toen ze zestien weken oud was ’s nachts om 5 uur.

Die stierf in het dorp waar ze net een nieuw kerkhof met een 
lijkenhuisje hadden. Toeval bestaat, dacht ik. Hindrik kwam 
uit Stad, was hij op doortocht? Ik zat achter mijn pc, dook 
virtueel de Groninger archieven in en bekeek Trijntjes 
overlijdensakte en de aantekening: “Dit is de eerste 
die op het Nieuwe kerkhof begraven is”.

De zondag erna bracht ik een bezoek aan het kleine kerkhof
en het nu vervallen lijkenhuisje. De zon scheen maar het gras was
nog zompig. Hier in dit huisje hebben Hindrik en Martha
Trijntje opgebaard, de timmerman van het dorp heeft 
een kinderkistje getimmerd en het houten paaltje uitgezocht
               
voor op het grafje, de doodgraver heeft gratis het gat gegraven.
Martha heeft Trijntje liefdevol in haar kistje gelegd. Hindrik heeft
het kistje voorzichtig in het grafje getild. Al die handen wisten 
de weg. Ik dacht: ligt ze hier of hier.

Hindrik en Martha praatten samen over de nacht 
van Trijntjes geboorte, het was april, grasmaand, 
het was bij drieën. Over hoe ze naar elkaar knikten, 
praatten ze, opgetogen lachten een beetje geschrokken 
misschien, ze was zo compleet.

Ik leun met mijn ellebogen op de tafel, kin in mijn handen
blaas kruimels uit het toetsenbord van mijn pc. Mijn dochter
in Frankrijk stuurt filmpjes van haar dochter, mijn kleindochter
die nu vier maanden oud is.

Ik zag dat ze al kon lachen en het grijpen begon te leren.
Ik dacht aan Trijntje die nu nog altijd vier maanden oud is.
Ik dacht aan de handen die Trijntje wasten en mooi aankleedden.
Ik zat de hele dag aan mijn tafel te wachten op dit gedicht.
Het gedicht heet: Trijntje Rosema, 11 april 1877 - 7 augustus 1877.


Het is 13 december 2009. Voor wie geen steen, voor wie geen 
houten kruis,want hout is vluchtig als een vlinder, is op het kerkhof 
van Zuurdijk een stenen monumentje opgericht. Geen Joapke die 
nog huilen hoeft omdat hij niet weet waar zien voai en moui 
begraven liggen.

In Armhoes Joapke komen alle arme doden samen. Alle Joapkes
vinden in hem hun standplaats, hun hemels graf in willig gras.
Wij kijken naar het gras. Ook al zijn wij niet overtuigd van de hemel
zijn grote zeggingskracht en vormkracht staan ons bij.
Wij houden van onze doden die daar aan de noordkant
van de toren niet zien hoe laat het is, wij willen rouwherstel
een veilige opbergplek voor hun geheimen.

Tineke, 94 jaar oud, dochter van meester van Weerden,                 
de meester die het beroemde boekje Zuurdiek mien Dörpke 
schreef weet in 2012 niet van opbaren in het lijkenhuisje.
Haar herinnering gaat tot het trapje waarop ze door 
het raampje stond te gluren naar de lijkkar die gemaakt was 
door de vader van Job Munting, naar de kruiwagen, 
het gereedschap in wat toen het opbergschuurtje was. 
Het was zo'n hoek waar kinderen niet durfden komen. 
Ze speelden liever op het oude kerkhof.
Het was 1925.

2011. Het lijkenhuisje verkeert in slechte staat van onderhoud
dat geldt niet alleen voor het pannendak, maar ook
de muren vertonen scheuren en houtwerk van raam-
en deurkozijn is aan vervanging toe. Het is zonde
dat het in zo’n vervallen staat verkeert. Er bestaan plannen
het huisje aan te pakken. Ze noemen het in Zuurdijk nu
baarhuisje.

Het is nu 15 april 2012, wederom grasmaand,
het is drie dagen en honderdvijfendertig jaar
na de geboorte van Trijntje. Honderdzesenvijftig jaar
na de dood van Frouwke, Albertje, Albert en Rijpke.
Met de opbrengst van een benefietconcert willen de bewoners
van Zuurdijk de restauratie van het baarhuisje bekostigen.

Wij denken aan onze doden opdat zij geen twee keer sterven.
Denken is een kunst die je door oefening kunt bereiken.
Herhaal deze oefening dagelijks, ten minste drie jaar lang,
ga de rijen langs, neem eten en drinken mee, geef het
door aan je zonen, je dochters opdat zij het
hún zonen, hún dochters en die-

In: Een grazende streep in de lucht, Groningen 2015, Uitgeverij kleine Uil
©Jane Leusink

zaterdag 25 januari 2020

Hond Pia 28 januari 2003 - 24 januari 2020.


Hond, mijn geliefde Hond is op vier dagen na zeventien jaar geworden. Ze had haar leven helemaal gelopen, op het laatst toch wel behoorlijk krakkemikkig.
In 2005 kwam ze, bordercollie, driekleur, naar Nederland, regelrecht uit de Pyreneeën waar dochter Roos haar had getraind tot schaapshond. Ik denk dat Pia (ja, zo heet ze) maar naar Nederland moet, zei Roos. Dat was een enorm groot cadeau.
Het was trouwens nog niet zo gemakkelijk haar hier te laten wennen. Een van de grootste avonturen beleefde we op het station van Zwolle in 2012. Het is een van de spannendste avonturen geweest die we samen hebben meegemaakt.
Ik zal Hond erg missen, ik weet nog niet wat ik met de zeeën van tijd ga doen die ik nu tot mijn beschikking heb gekregen. Voorlopig maar wennen aan het lege. Hier is het avontuur.

Hond en trein en Bel ami.
Teneinde in Groningen te geraken moesten we in Zwolle overstappen en bij het uitvoeren van deze handeling (handeling?) belandde Hond in plaats van op het perron precies tussen trein en perron in. Alleen haar voorpoten haalden het, lijf en achterpoten zag ik in de vertraging het gevecht met de zwaartekracht verliezen. Vanuit de trein keek ik ongelovig toe. Gebeurde dit? Het volgende moment zag ik Hond heen en weer springen op de kiezels naast de rails. Het zag er daar donker uit, diep ook. Ik verliet zo snel mogelijk de trein. Op het perron boog ik me voorover, aanschouwde in de diepte veel grillig ijzerwerk en voelde de benen meteen slappig, het bloed meteen verdwijnen en iets misselijks zich in de maagstreek roeren. Hond keek naar me op en maakte een paar sprongen naar links en een paar naar rechts. De diepte leek zich nog te verdiepen, waardoor Hond kleiner leek. Ik riep, ze sprong tegen de perronmuur op, ik hoorde nagels krassen. Te hoog. Toen verdween ze met twee grote sprongen onder de trein door naar de andere kant. Ik zag haar niet meer. Ik zag alleen dat het daar licht was en dat je daar dan naar toe springt, logisch.Dit gebeurde echt. Ik sprong ook op. Om mij heen stroomden mensen de trein uit. Ik keek wild om mij heen, riep, wat riep ik? Een man keek terug en liep door. Veel mensen liepen door. Daar verscheen godzijdank de conducteur. Ja, ik heb het gezien. Hij glimlacht, hij ziet er jong, goed en vriendelijk uit. Ik leg even mijn hand op zijn arm, voel de koele, gladde stof van het conducteurspak en zak weer door mijn knieën.
Iets lijkt maar langzaam tot me door te dringen, dat het nu allemaal op mij aankomt. Nu, denk ik, nu moet het, voordat de trein vertrekt omdat de conducteur de machinist misschien niet op tijd kan waarschuwen. Of omdat conducteur door een andere ramp wordt afgeleid. Of omdat de machinist geen zin heeft om z’n tijdschema’s door zo’n hond in elkaar te laten donderen. Hond luistert in alle omstandigheden naar mijn stem. Ik buig me voorover, kijk onder de trein door en roep krachtig twee keer haar naam. De lieverd, ze verschijnt meteen, springt met twee elegante sprongen onder de trein door richting perron waar ze mij op mijn knieën aantreft. Tot twee keer toe voegt mijn stem daar: kom op, spring! aan toe en ze is al in de aanloop. Ze neemt een werkelijk grootse sprong en belandt met vier poten tegelijk tegen de gemetselde muur van het perron. Maar dat heb ik verwacht. Ik grijp haar met mijn linkerhand stevig in de nek, met mijn rechterhand pak ik haar razendsnel onder linker oksel en voorpoot, trek, nee til haar met alle macht en kracht die ik bezit omhoog. Ik voel het dunne bot van de poot. Hond helpt erg mee zich zo licht mogelijk te maken. Tergend langzaam bereiken we het perron en het is voorbij. Ik tril, zal maar zeggen als een espenblad, en aai Hond. Een aardige dame zegt hebt u geen riem bij u. Ja zeg ik natuurlijk. Ik hou haar wel even vast zegt ze dan kunt u de riem pakken. Uw hond is er heel rustig onder. Goh, wat is de dame aardig. Dank u wel, tril ik verder. Hond mag gaan nadenken over waarom ze die sprong nu opeens zo verkeerd heeft berekend, ze is tenslotte ervaren treinreizigster. En jij moet over uitstappen nadenken, spreek ik mezelf toe. Je doet haar juist dán nooit aan de lijn, zodat ze in alle vrijheid kan springen, zoals het haar het beste uitkomt. Maar nu gebeurde precies het tegenovergestelde. Misschien moet je in het vervolg zelf eerst uitstappen, Hond aan lijn, je omdraaien en spring! roepen en Hond een soort langzame zweefsprong laten uitvoeren. En te midden van al die opdringende reizigers onze poten stijf houden. Ik zie de conducteur nergens. Waar is de conducteur?
In de trein naar Groningen denk ik na over alle koekjes en appeltaartrestjes die mijn oude moeder en ik haar vanmiddag hebben toegeworpen op het terras van Oortjeshekken, het beroemde etablissement in de Ooypolder, vlak onder Nijmegen. Zouden die haar soms dwars hebben gezeten?
Later roept de conducteur ‘voor wie het interesseert’ dat het 1-0 staat in de wedstrijd Nederland-Portugal, weer later dat het 1-1 is geworden. Eerst juicht dan kreunt de trein. Ik pak gauw mijn e-reader, ga verder op p. 221 van ‘Bel ami’.

zondag 12 januari 2020

Out Stealing Horses

Out Stealing Horses

'Of ik zelf de held van mijn levensgeschiedenis ben of dat die plaats door iemand anders wordt ingenomen, zal uit deze bladzijden moeten blijken'.
De eerste regels van Dickens' David Copperfield jagen de dochter van Trond, een Copperfield voorlezende vader, in de film Out Stealing Horses angst aan.

Mij ook.

Out Stealing Horses is de verfilming van de internationaal succesvolle roman van Per Pettersen (in het Nederlands vertaald als Paarden stelen). De film waarin de indrukwekkende Noorse natuur en de stilte een grote rol spelen riep ook herinneringen op aan vakanties in Noorwegen, de dochters die er met hun vader naar toe reisden en vooral, omdat het 12 januari was, de herinnering aan die ene dochter die ons nu tien maanden geleden voorgoed verliet. 

We bepalen zelf wat ons pijn doet, zegt de vader tegen Trond als die vijftien is en hij trekt met zijn blote handen grote hoeveelheden brandnetels uit de grond.








advertentie