zondag 24 november 2013

Festival Explore the North in Leeuwarden


Zaterdag 23 november presenteerde Louis Stiller tijdens Explore the north vier noordelijke dichters: Obe Alkema, Aly Freije, Jan Glas en Jane Leusink.

Explore the north blijkt een buitengewoon levendige aangelegenheid, een festival voor muziek en literatuur dat zich gisteren afspeelde op allerlei locaties in de Leeuwardense binnenstad.

In de Vier Pelikanen, het schitterende Jugendstiltheater aan de Tweebaksmarkt (1904), mochten wij (zie hierboven) voor een echt aandachtig publiek, door middel van poëzie en verhalen het noorden oproepen 'met zee, wind, klei en terpen, vochtige koeienneuzen en blonde boerenknechten'.
Dat is uit de Festivalkrant.
Mooi...
Ik droeg mijn lange gedicht, prozagedicht of, zo je wilt proza en gedicht 'Gras' voor, over de geschiedenis van het opbaarhuisje op het kerkhof van het dorp Zuurdijk op het Groninger Hogeland. 
's Avonds volgden we nog het programma in de Statenzaal, waar we diep onder de indruk raakten van zangeres Nynke Laverman en de blinde dichter Tsjêbbe Hettinga. De laatste overleed in maart van dit jaar, we zagen een korte film met een optreden van Hettinga: 

http://www.youtube.com/watch?v=MRwoAQyLDmA 

Na nog een laatste glas wijn in de Kanselarij, zaten we om half twaalf weer in de trein terug naar Groningen. Het was ook levendig in de trein trouwens, we discussieerden enthousiast over het hondenbeleid van de gemeente Groningen, over het incidentje dat zich voordeed met de conducteur over bepaalde in- en uitcheckvergissingen op de diverse te passeren NS-stations en het fenomeen Euroshopper. Euroshopper? Zeker wel.

Tsjêbbe Hettinga met Sytze Pruiksma tijdens Kening fan de Greide, zomer ...


donderdag 24 oktober 2013

Bloemlezingen met werk van mijn hand


Hier lonkt een spiegel. Bureau interim!, Den Haag, 2001. 

Komrij's Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten. Bert Bakker, Amsterdam, 2004. 

De 100 beste gedichten van 2003. De Arbeiderspers, Amsterdam 2004.

De (zesde) dag van de poëzie. Stichting Poëziefestvals Landgraaf, Landgraaf 2004

Raster 105. De Bezige Bij, Amsterdam 2004

Dichters in de Prinsentuin 2004. Uitgeverij kleine Uil, Groningen 2004

Dichtersgesprekken. Uitgeverij Prometheus, Amsterdam/Rotterdam 2005

Vrede is eten met muziek. Van Gennep, Amsterdam, 2005. 

Poëtisch Amsterdam. Uitgeverij kleine Uil, Groningen 2005.

Nooit te vangen met haar eigen stem. Poëziecentrum Gent, Gent 2005.

Verborgen Terreinen. Aurora Borealis. Groningen 2005

25 Jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005 in 666 en een stuk of wat gedichten.
BnM Uitgevers, Nijmegen, 2006. 

Gedichten voor het hart. Maarten Muntinga, Amsterdam, 2006. 

Dichters natuurlijk. Stichting Park en Poëzie, Middelburg 2007.

Dichters in de Prinsentuin 2007. Uitgeverij kleine Uil, Groningen 2007

Uit het Noorden waait de muze aan. Passage, Groningen 2008.

Wees niet wreed. Nijgh&Van Ditmar. Amsterdam 2008

Op reis. Maarten Muntinga, 2009

De 100 beste gedichten van 2008. De Arbeiderspers, Amsterdam 2009.

Boem paukeslag! Maarten Muntinga, 2011.

Oog in oog. Dichters in de Prinsentuin 2011. Uitgeverij kleine Uil, Groningen 2011
 Ontmoet de dichter... Kleinood & Grootzeer, [Bergen op Zoom], [2012].

De 100 beste gedichten van 2012. De Arbeiderspers, Amsterdam 2012.

Boezeming Uitgeverij P, Leuven 2013

 

maandag 1 juli 2013

'April' in literair tijdschrift Liter



Het beeld van Barbara Hoyng, 'Europa en de stier', de inspiratiebron voor mijn lange gedicht April, is nu te zien via onderstaande link. Ook het gedicht 'Hardsteen met ei in Sneek', uit April is daar te vinden.
http://www.leesliter.nl/index.php?option=com_content&view=category&layout=blog&id=21&Itemid=178

In deze Liter 70 ook gastschrijver Marcel Möring, Marlene Dumas over haar 'Laatste Avondmaal' zoals dat in het Rijksmuseum hangt, een filmpje van T.S. Eliot die Four Quartets leest, Vonne van der Meer met een fragment uit haar nieuwe roman en twee bijzondere gedichten van Hilde Bosma (en een al even bijzonder filmpje daarbij). Vertalingen van gedichten van John Donne en Ann Sexton (die prachtig over vrouwenborsten schreef) door resp. Willem Jan Otten en Liesbeth Goedbloed.Verder nieuw werk van Mart van der Hiele en Jan de Bas.

Europa en de stier

Europa en de stier, Sneek
Europa en de stier, Sneek 2
Omschrijving: 
Het kunstwerk bestaat uit twee delen: Op een sokkel staan drie brokken hardsteen die de stier uitbeelden. Aan de nabij gelegen waterkant staat een bronzen ei op een dunne sokkel. Het beeld vertelt de Griekse mythe over de god Zeus, die verliefd wordt op Europa. Om indruk op haar te maken veranderde hij zichzelf in een stier en  verleidde haar. Europa ging op zijn rug zitten, Zeus sprong naar Kreta, waar hij zichzelf in een adelaar veranderde.
Kunstenaar:
Barbara Hoyng

Locatiegegevens

Locatie: 
De Pôle, Wijk Pasveer
Plaats: 
Sneek
Gemeente: 
Súdwest Fryslân

Meer over het kunstwerk

Jaar: 
2001
Soort: 
sculptuur
Thema: 
dieren
Materiaal: 
hardsteen, brons op een sokkel van cortenstaal
Status: 
Permanent
Toegankelijkheid: 
Publiek

Realisatie

Opdrachtgever: 
Gemeente Sneek
Opdrachtinformatie: 
De uitgehakte zwarte blokken moeten de knielende stier symboliseren


maandag 10 juni 2013

Niet te beschrijven



Poëziewedstrijd

Datum maandag 10 juni 2013
Aanvang 20:00
Locatie Usva-theater
Organisator Usva, SLAG en Flanor


Op maandagavond 10 juni presenteren Cultureel studenten-
centrum Usva, Literair Dispuut Flanor en Stichting Literaire
Activiteiten Groningen een avond vol poëzie met de poëzie-
avond Niet te beschrijven. De avond is de afsluiting van de
poëziewedstrijd met het thema “Niet te beschrijven”
en vindt plaats in het UsvaTheater.
De wedstrijd had maar liefst  173 inzendingen.
Daaruit heeft onze vakbekwame jury de 10 beste
gedichten gekozen. Deze dichters zullen op de poëzieavond
hun gedicht voordragen, waarna de jury een eindoordeel zal
vellen. De winnaar gaat ervandoor met een mooie poëziefiets
en krijgt het laatste plekje bij Dichters in de Prinsentuin.
Ongekend dichttalent op het podium dus!
Naast de finalisten zullen er nog andere dichterlijke e
n muzikale optreden te zien zijn.
Het Usva-theater bevindt zich aan de Munnekeholm 10
in Groningen.
Toegang is gratis.
Kijk voor meer informatie en updates op: 
www.facebook.com/niettebeschrijven

Juryleden: Pauline Sparreboom (huisdichter RUG);
Gillis Dorleijn (hoogleraar RUG);
Anton Scheepstra (uitgeverij Passage);
Arjen Nolles (organisatie Dichters in de Prinsentuin)
Jane Leusink (dichter en docent Schrijversvakschool
Groningen)





zaterdag 25 mei 2013

Dansers en dichters in het Grand Theater

 

  
Als onderdeel van het Timeshift festival hebben de studenten dans van de Usva en een vijftal dichters een voorstelling gemaakt die zaterdagavond, zondagmiddag en avond wordt opgevoerd in het Grand Theatre op de Grote Markt.
De dichters Jane Leusink, André Degen, Machteld Brands, Rik Andreae en Leonie Veraar hebben speciaal voor de voorstelling werk geschreven over het Rusland van 1913. Daarmee treden ze in de voetsporen van Nijinski en Stravinsky: ook zij zochten elkaar op bij de totstandkoming van Le Sacre du Printemps.
De samenwerking tussen dansers en dichters is een interdisciplinair proces: de dichters zijn bij de choreografie betrokken en de dansers werken met de dichter samen om de teksten naar dans te vertalen. In de voorstelling zullen zowel de dansers als de dichter hun rol hebben. Voorafgaand aan de voorstelling is er een inleiding over de achterliggende gedachte en het proces.
De danspresentaties van Usva zijn een jaarlijks terugkerend evenement dat dit jaar in het teken zal staan van het Time Shift Festival.
De voorstelling van zaterdagavond 25 mei begint om 20:30 uur. De zondagmiddag voorstelling begint om 15:30 uur en de voorstelling op zondagavond begint om 20:30 uur.
De entree bedraagt € 9,-

zaterdag 27 april 2013

Je moet het land snappen


Bouillon voorjaar 2013 over de Aylsumaheerd Westeremden
http://www.opdewind.nl/
 
                         
                                                                                                  


Je moet het land snappen. Maar niet alleen het land, ook de aardappel, zegt Leen Kaldenberg, in het dagelijks leven schilder en kok tegelijk. Je moet hem tot zijn recht laten komen, aandacht geven, er is zo veel subtiliteit en finesse. Voor deze aardappels is het eten of verdwijnen geblazen. Ik huwelijk ze vandaag uit aan de oester, de schar, het varken en het rund. Alles vers en zonder diepvries bereid.
Leen heeft voor ons een maaltijd bereid bij de opening van zijn tentoonstelling in Kunstgang ‘Op de wind’, de galerie die gevestigd is in de Aylsumaheerd in de kop van het Groninger Hogeland, nog achter het dorp Westeremden. Anno 1790 staat er aan weerszijden van de staldeuren, daarboven een gevelsteen met een springend paard.
Die aardappeltjes hebben namen als engeltjes over je tong : Red Duke of York oftewel Roodschillige Eersteling, Koopmans Blauwe, Sharpes Express, Sientje, Noordeling, Blaue Sweden, Rode Pimpernel, La Ratte d’Ardeche, Woudster, Vitelotte noir, Roseval.
Fijn dat ‘Sientje’ tussen al die exotische namen.
We hebben het over oude aardappelrassen die door Harm Janssens en Henriëtte Hogewind van Aylsumaheerd aan de vergetelheid zijn ontrukt. Schoon genoeg hadden ze van al die doorgekweekte aardappels  die zwak zijn, tegen weinig bestand en die ook nog eens weinig smaak hebben.
Omdat ze lol in hebben in goed voedsel. Wilt u helpen het ras in stand te houden? Ze vragen het aan de bezoekers van de streekmarkt in Middelstum. Probeer het eens. En ze bieden bijvoorbeeld de  donkerviolette Vitelotte noir aan oftewel de truffelaardappel, een bijna zwarte aardappel, de koningin onder de soorten, een delicatesse. Ze schrijven het in de folder die ze erbij geven. Het ras stamt al uit 1900. Het is het oeraardappeltje. Je moet het in de schil koken, daarna pellen.
Ze noemen hun liefde voor deze oude rassen een verbijzondering van hun gemengd akker- en veebedrijf. Henriëtte noemt het nog eens met nadruk, verbijzondering. Nee, geen aanhangsel of dingetje erbij. Een paar weken geleden zaten we nog aan de koffie in de keuken van Aylsumaheerd. Harm, robuust, Henriëtte, tenger, beiden gedreven en enthousiaste praters. Uitzicht het wijde Groninger land met akkers en landerijen. Aan de muren schilderijen. Ook een verbijzondering van het bedrijf, de galerie. Gevestigd in de oude koeien-, voormalige paarden- en schapenstal, die op instorten stond en die ze geheel hebben verbouwd. 
Wat wil je, vragen ze aan exposerende  kunstenaars, hoe ontdek je je onderwerp, met welke techniek?  Ze hebben de galerie Kunstgang ‘Op de Wind’ genoemd en zoeken naar kunstenaars die in hun vak dezelfde beweeglijkheid, hetzelfde engagement ten toon spreiden als zijzelf doen bij de exploitatie van de boerderij. Beeldend kunstenaar Leen Kaldenberg zoekt de ultieme leegte, de oorsprong en essentie van het Noord-Groninger landschap. Hij schildert met temperaverf ijle kleuren, golven en strepen die uitdrukking geven aan zijn intense, haast abstracte beleving van het land. Je moet weten wat land, licht en lucht met je doen, zegt hij, hoe het voelt, proeft, maar ook hoe het  smaakt.
Leen Kaldenberg was tot 2004 ook chefkok, ‘waddenkok’, van de Plaats Melkema in Huizinge, ook al in de kop van Groningen. Maar net als in zijn schilderijen zoekt hij ook in zijn koken naar puurheid en eerlijkheid.  Hij haalt de producten die hij verwerkt tot gerecht ‘uit de buurt’.
Zoals hij doet voor het vijfgangen menu dat hij vandaag voor ons, zo’n veertig gasten, serveert bij zijn tentoonstelling in Kunstgang ‘Op de Wind’. Bij iedere gang schotelt hij ons een nieuw aardappeltje en een nieuwe bereidingswijze voor.
De in ganzenvet geconfijte Vitelotte Noir met het buikspek van het varken dat hijzelf heeft groot gebracht en dat afkomstig is van een biologische varkensboerin uit Holwierde. De mousseline van de Blaue Sweden, zwartschillig, spierwit van binnen en zo bloemig als maar kan. Daarbij kokkels en in eigen vocht gepocheerde scharretjes van de zandplaten voor de waddenkust. Dan een romige soep van de verrukkelijke Rode Pimpernel,  waaraan oesters hun lichtzilte smaak geven.  Kokkels, schar en oesters komen overigens van kustvisser Jaap Vegter, bekend voorvechter van duurzame kleinschalige visserij, zijn kotter ligt in de haven van Lauwersoog.
Dat alles gevolgd door de stevige Roseval, gegaard, gemarineerd en geserveerd met droge worst. Ten slotte de Ratte d’Ardeche, het ‘ratte-aardappeltje’, een oud ras uit 1872, opgediend met klapstuk van een mooi zwart-bont vaars van de Aylsumaheerd. We drinken er Italiaanse wijnen bij van Age de Graaf van ‘il Casale’ uit Ryptsjerk en blijven diep onder de indruk achter na de afsluiter: een hapje van notarisappel en steenpeer naast een kweepeergelei met chocola. Het fruit uit de boomgaard van Henriëtte en Harm.
Op de Aylsumaard lopen tachtig koeien en tachtig stuks jongvee. Ze krijgen als voedsel tarwe en gras, de opbrengst van het land. Gras dat over is wordt gedroogd in de grasdrogerij van Oostwolde en komt terug in de vorm van brokjes, veevoer. Zo is de kringloop weer gesloten.
De grond, de bodem is voor ons het uitgangspunt, vertellen Henriëtte en Harm beurtelings. Die moet goed functioneren, dan kan er goed gras voor de koeien op groeien, die produceren vervolgens goede mest die je weer uitrijdt zodat je goed land krijgt, zo simpel is het. Duurzaamheid is dat je niets doet waar je later spijt van krijgt, benadrukt Harm.  Meer niet. Toen we hier in 1993 kwamen was het land uitgemergeld, de grasopbrengst laag.  De oplossing van de reguliere landbouw is dan: meer kunstmest strooien om je geplande hoeveelheid aardappelen te oogsten. Daar hadden we dus geen zin in, bovendien werkte het niet, zelfs niet in het zogenaamde agrarische Walhalla van Groningen. We zijn toen gaan experimenteren. Onder andere door compost op te brengen is de opbrengst in de loop der jaren gestegen, zeker met zo’n dertig procent. Er zijn nu sterkere gewassen en het bodemleven is intact.
Kijk, legt Harm uit, op een landbouwbedrijf heb je drie soorten beesten. Wormen onder de grond, koeien op de grond en bijen boven de grond. Een kringloopboer ziet zichzelf als iemand die natuurlijke processen begeleidt, zo milieuvriendelijk en duurzaam mogelijk. Om de bodemvruchtbaarheid in stand te houden ploeg ik elk jaar tien hectare gras. Daar komen suikerbieten in, die krijgen maar een klein beetje stikstof, de rest moeten ze zelf doen. Na de suikerbieten komen er pootaardappelen, daarna tarwe en vervolgens een mengsel van gras en klaver, heel goed voor de stikstof. Door de grove kwaliteit daarvan moeten de koeien meer herkauwen en benutten ze eiwitten beter. Gevolg: minder krachtvoer, minder ziektes en fittere koeien.
Maar de grootste verandering zit in onszelf, vult Henriëtte aan, we kijken nu op een andere manier naar de koeien en naar het bedrijf. Het is niet meer productie en kwantiteit die de klok slaan, maar kwaliteit en de menselijke maat. We hebben een enorme ontwikkeling doorgemaakt de laatste twintig jaar en we zijn toch nog steeds een rationeel werkend boerenbedrijf. Maar wel met een andere ratio. En kijk eens, al die bijzondere dingen waarmee we het bedrijf een verdiepingsslag hebben gegeven. We proberen ieder jaar iets nieuws uit.
En wil je overnachten op de Aylsumaheerd om alles eens van dichtbij te bekijken? Dat kan. Sinds kort staat er een hooiberghut bij de boerderij, met alles erop en eraan.  Kijk maar eens op   

maandag 18 maart 2013

Schrijversvakschoolpoëzie op 24 maart in Paleis






Schrijversvakschool Groningen



Op zondag 24 maart -tijdens de boekenweek- treden onze studenten op in het Paleis, Boterdiep 111




[hoek Bloemsingel], Groningen.


Jean Pierre Rawie is de entr’act, Casper Rupert de pianist. De middag begint om 13.15 uur in de

Erlenmeyerzaal en eindigt rond 16.00 uur in Brasserie Het Paleis.






Programma


Opening met Schubert op het keyboard door Casper Rupert

Gedichten van de eerstejaars •Reineke van Ommen •Janneke Holwarda •Susanna Lemstra •Marie-José ten Cate

•Agnes Douwes •Annie Martens

Intermezzo: Casper Rupert

Gedichten van de tweedejaars •Erik-Jan Hummel •Betsy Tans •Ellie van den Bos •Mieny Bierling •Theo Spijker

•Leonie Veraar

Korte pauze met Casper Rupert

Voordracht door Jean Pierre Rawie

Gedichten van de derdejaars (en een cursist) •Anje Gnodde •Leonie Barnier •Laurens Krüger •Sylvia Dragtstra

•Jan-Willem Dijk





























dinsdag 5 maart 2013

Checkpoint, twee gedichten (Tzum literaire weblog)

http://www.tzum.info/2013/02/gedicht-jane-leusink-checkpoint-1-2/


Weer zwelt uw uier, heilige moedernacht


is de eerste regel van het gedicht 'De nacht' van Christine D'haen. Het is te vinden in Onyx (1983), maar nu ook in Boezeming, een bundel met soms hilarische borstengedichten samengesteld door Reine De Pelseneer en Frank Pollet. Ze schrijven onder andere: 'Een wetenschappelijke studie heeft iets leuks bewezen: "Staring at women's breasts is good for men's health and makes them live longer.' Het zou tot vijf jaar kunnen schelen."
Waarna 2x33 gedichten rond en over borsten (m/v) volgen. Met zes sensuele (let op: niet erotische) foto's van vrouwenborsten en één poëtische mannenborst, alle van de hand van Malou Swinnen.
(Uitgeverij P. Leuven 2013).
Zeer aanbevolen.

Hieronder mijn geliefde 'Koe' uit Mos en gladde paadjes (de complete bundel staat op dit blog). (Mozaïek 2003). Te vinden op p. 30 van Boezeming.


koe

Argeloos biedt ze zich aan, alleen haar rug en ene oor

passen net niet in het beeldvlak, maar voor de rest

is ze vlakbij, haar roze borsten ook. Haar neus is

vochtig en heel roze, ik weet het wel, het gaat ook over

verf, over huid en over dat stuk lila in de linkerbovenhoek.

In haar mond groeit roze tong. Ze buigt zich naar mij

over, groei ik, denk: ze gaat mij likken, ze gaat mij eerst

besnuffelen, dan likken, laat lila stiekem naar zich

kijken. Werk mij op mijn rug, sluit mijn ogen

richt mijn meisjesborsten. Wat is obsceen, wat zinnelijk?

Alleen het afgesneden koeienoor vangt onze kleine

kreetjes op. Weet ik, wat kijkt ze, kijkt ze blindelings.

woensdag 20 februari 2013

Recensie-In dit gevreesd gemis


 
 

Het leven van Willem Kloos 

Toen het mij vergezelde door het Ourthe-dal gevoelde ik het: niet Jacques Perk enkel, maar Jacques Perk in de lezing van Willem Kloos en tezamen met diens Inleiding vormt van die nieuwe dichtkunst het begin. (Albert Verwey)* 

Als Jacques Perk in 1879 op vakantie is in de Ardennen wordt hij hartstochtelijk verliefd op Mathilde Thomas. Die verliefdheid schrijft hij op in ruim honderd sonnetten die onder de naam Mathilde. Een sonnettenkrans in de Nederlandse literatuur onsterfelijk zijn geworden.

Zijn beste vriend Willem Kloos ziet al meteen hoe belangrijk deze gedichten zijn. Na Perks dood in 1881 bewerkt hij al het materiaal en publiceert het in 1882 onder de titel Gedichten. In de nog altijd beroemde ‘Inleiding’ legt hij omstandig uit wat er niet deugt aan de poëzie van zijn tijdgenoten. Hij zet daar die van Jacques Perk tegenover vanuit het perspectief van de grote Engelse dichters Keats en Shelley. Hoezeer Kloos óók opgaat in zijn ‘groote passie’ (p. 72) voor Perk mag blijken uit de haarlok die hij altijd bij zich draagt.  De vrienden schrijven elkaar erotisch getinte gedichten, maar het sensuele karakter ervan moest verborgen blijven, tenminste wat Kloos betreft. Dat Perks revolutionaire poëzie in zekere zin een schepping is van Kloos zelf, is pas veel later uitgekomen.

Bart Slijper heeft met In dit gevreesd gemis een meeslepende biografie geschreven van Willem Kloos (1859-1938), dichter, meedogenloos criticus, mede-oprichter en boegbeeld van het roemruchte tijdschrift de Nieuwe Gids (1885). Hartsvriend en bezorger van de gedichten van de op tweeëntwintig jarige leeftijd gestorven Jacques Perk. Hartsvriend van de dichter Albert Verwey over wie hij zich ontfermde toen deze nog maar zestien was.

Het is vooral na lezing van deze biografie eens te meer duidelijk hoezeer Willem Kloos de dichter is die de literaire revolutie heeft veroorzaakt die wij de Beweging van Tachtig noemen. Een revolutie die de revolutie van de latere Vijftigers in heftigheid en dramatiek nog overtrof.

Slijper zit Kloos letterlijk op de huid door rechtstreeks vanuit de primaire bronnen – brieven, opschrijfboekjes – te citeren en zich daarbij op te stellen als, zoals hij zelf zegt, een cameraman.

Een betrokken cameraman overigens. We volgen Kloos, en natuurlijk Perk en Verwey van dag tot dag, evenals de andere ‘tachtigers’: de Multatuli adorerende Vincent Paap, de veelzijdige, radicaal politiek geïnspireerde Frank van der Goes, Frederik van Eeden, schrijver van het beroemd geworden De kleine Johannes, die ook een knap bestuurder bleek en de excentrieke schrijver Lodewijk van Deyssel. In hun kielzog vele anderen. Het valt op hoe welwillend in ieder geval een deel van het gevestigde literaire klimaat aanvankelijk op deze jongens, die nog maar nauwelijks mannen waren reageert

Niemand en niets ontziend ploegt vooral Kloos de duffe, braaf-huiselijke, belerende en vaak door dominees geschreven vaderlandse literatuur om. Maar als hij zich samen met Verwey ontpopt als echte wolf in schaapskleren in de rel rond de mystificatie Julia (door Guido), gevolgd door die rond de brochure De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek (diezelfde Guido), wordt het niet alleen de welwillende tijdgenoten, maar zelfs een Bart Slijper te veel: ‘Wie nu nog eens de hele brochure doorleest – je zou het eigenlijk moeten doen – raakt niet alleen maar onder de indruk van de eindeloze waaier van doeltreffende onbeschoftheden. Voor ons lijkt het na zo veel tijd te veel van het goede.’ (p. 147).

En als Kloos hevig te keer gaat tegen Albert Verwey, die volgens hem niet adequaat reageert op een interpretatie van een ingewikkeld gedicht van Shelley, schrijft Slijper: ‘Die toon, dat sarcasme. Het gaat mij hier niet zozeer om deze specifieke kwestie […] maar om de gebetenheid van Kloos. En om de rust die zijn vriend weet te bewaren […] Wat mankeert Kloos, dat hij tegen een van zijn beste vrienden steeds maar zo geprikkeld is? En blijft Verwey dat volhouden?’ (p. 124, 125). Het is ook dit type cliffhangerachtig commentaar  dat het lezen van de biografie tot zo’n spannende, soms zelfs bloedstollende bezigheid maakt.

Ja, wat mankeert Kloos eigenlijk? Het siert de biograaf dat hij zich nergens inlaat met voor de hand liggende interpretaties van het karakter Kloos, de loop die diens vriendschappen nemen en zijn relatie met de literaire buitenwereld. Hoe gemakkelijk had hij niet de psychologische route kunnen kiezen met als uitgangspunt de moeilijke jeugd van Kloos. Of de voyeuristische door vrijelijk te speculeren over de aard van zijn relatie met Perk en Verwey. Hij ziet goed in dat zoiets zijn hele project, deze mooie, subtiel opgeschreven biografie, volledig onderuit zou hebben gehaald. Alleen terloops stelt hij vragen. Hij raakt aan het geheim, maar laat het in het midden. Alleen over Kloos’ verschrikkelijke alcoholverslaving zwijgt hij niet, maar dat deed niemand in zijn omgeving.

Slijper laat zijn tekst volgen door een bladzijdenlang doorgaand notenapparaat, waarin iedere snipper papier die hij heeft geraadpleegd en iedere uitspraak die hij doet secuur wordt gedocumenteerd. Hij beseft kennelijk het gevaar dat schuilt in zijn betrokken cameramannenstandpunt.

Wat Slijper wel doet is verantwoorden waarom hij in zijn biografie scheid neemt van de Kloos van na 1892, wanneer de neergang van de Nieuwe Gids inzet, van de Kloos van de bundel Verzen uit 1894, waarin hij zijn dan al  klassiek geworden sonnetten, schaamteloos  laat volgen door maar liefst 85 pagina’s opzienbarende ‘scheldsonnetten’. Vooral de poëzie van Couperus, maar ook Couperus zelf, moet het ontgelden. Ook afscheid neemt Slijper van de aan alcohol verslaafde en door achtervolgingswaanzin geteisterde Kloos en van de Kloos die in 1895 een zelfmoordpoging onderneemt. Maar afscheid neemt Slijper vooral van de Kloos die in 1900 trouwt met de schrijfster van damesromans Jeanne Reyneke van Stuwe. Zij redt hem. Kloos gaat een voor de rest van zijn nog lange leven een keurig, burgerlijk bestaan leiden. Wie zou hem dat geluk misgunnen? Bart Slijper zeker niet. In 1935 ontvangt Kloos een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam. Hij sterft in 1938, hij is dan, ongelooflijk, negenenzeventig jaar oud.

De biograaf concentreert zich in zijn biografie op de ware explosie van gedichten die Kloos schreef toen hij te kampen kreeg met het verlies en het erop volgende gemis van zijn vriend Perk en later van zijn vriend Albert Verwey. ‘Zijn mooiste gedichten zijn in dit gemis geschreven.’ schrijft Slijper (p. 251). Vandaar dat hij Kloos beschrijft in zijn relatie tot zijn vrienden en het verloop van hun vriendschappen. Hij volgt ze in leven en werk als een spoorzoeker.

Helaas beperkt hij zich tot dat detective-werk. De zo klassiek geworden Kloossonnetten worden ons onthouden. Nodig? Misschien, maar jammer is het wel.

Bijzonder aangrijpend is het beeld dat Slijper tekent van de dichter-op-retour: ‘Een geslagen man, die in Amsterdam langzamerhand een mythe is geworden, over wie schooljongens en deftige burgers bewonderend, maar met een huivering, spreken. Hoor wat een van die scholieren, Arthur van Schendel, meemaakte toen Kloos café Mast aan het Rembrandtplein binnen kwam:
 

Dan Willem Kloos en allen hieven de ogen.

Zo groot de eerbied die men voor hem had

Dat sommigen waar hij voorbij ging rezen,

De hoed afnemend, maar hij zag het niet.’ (p.202)
 

De biograaf werd al schrijvende aan zijn biografie zelf deel van de groep rond Willem Kloos. Hij laat ons daarin delen. Wie zou niet, net als Arthur van Schendel, de dichter zo willen tegenkomen, in het café en in die schitterende laatste regel.

 

* bij de vierde druk van Perks Gedichten. Slijper, p. 246.

Uit de biografie van Bart Slijper over Willem Kloos


 
Uit de biografie van Bart Slijper over Kloos  

‘De schim van zijn vriend houdt nog lang grip op het leven van Kloos. Dat was al begonnen in de nacht na Perks sterven, toen er volgens Kloos zachtjes op zijn deur geklopt werd. Drie uur 's nachts, niemand te zien, zijn hospita weet van niets. Pas de volgende dag herinnert hij zich een afspraak met Perk van anderhalf jaar eerder, dat degene die het eerst zou gaan, de ander zou waarschuwen mocht er leven na de dood zijn'. (p. 99) 

Nogmaals (3) Kloos, nu over een bespreking van Albert Verwey in De Amsterdammer (1882, Verwey is nog maar zestien, Kloos noemt hem 'zoo'n jong kuikentje'): 'Maar je zinnen blijven niet in de maat: geen flinken golfslag, maar een goot die overloopt: je doet net als een kind, dat zijn eigen kopje vol wil schenken, je morst nog te veel buiten het kopje (...). Ben je nu boos?' (p.114-Bart Slijpers bevlogen Kloosbiografie). 
Verwey blijft onverstoorbaar. Je kunt het tenslotte heel wat slechter treffen met je recensent. Overigens mogen leerlingen van Schrijvervakscholen in den lande wel blij zijn met de aandacht die docenten in hun lessen geven aan genuanceerde feedback. Hoewel, bij nader inzien vind ik dit toch treffende genuanceerde, positieve feedback, ook jegens de tere dichtersziel. Goed lezen!:-) 
 

Onweerstaanbaar geestig is Willem Kloos ook in zijn woede: tegen Albert Verwey (1888): 'Je behoeft mij niet meer te schrijven: ik zal het jou ook niet doen: en vergaderingen kan ik van de week niet bijwonen, want ik heb geen geld om over te komen. Ik schrijf dit niet in een voorbijgaande stemming, want ik ben sinds 24 uur gewoon razend. Overkomen behoef je niet: dat zou de boel maar erger maken. Laat me maar verrekken.' 

Als Jacques Perk sterft, hij is pas 22, hoort zijn vriend (en dat laten we hier in het midden) Willem Kloos 's nachts zachtjes op de deur kloppen. 'Drie uur 's nachts, niemand te zien, zijn hospita weet van niets. Pas de volgende dag herinnert hij zich een afspraak met Perk van anderhalf jaar eerder, dat degene die het eerst zou gaan, de ander zou waarschuwen mocht er leven na de dood zijn'. Af en toe weet Kloos' biograaf Bart Slijper ons bloedstollend mee te voeren.

 

Bedankt Bart Slijper voor deze fijne en vervrolijkende staaltjes Kloos.,

 

 
 

zaterdag 26 januari 2013

Poëzie aan de etalageruit

Een bericht van Coen Peppenbos op
http://coenpeppelenbos.blogspot.nl/2012/10/poezie-banieren-in-de-stad.html

Poëzie-banieren in de stad

Wie binnenkort door de stad wandelt heeft een grote kans een etalage met een gedicht tegen te komen. Stadsdichter Stefan Nieuwenhuis heeft een simpel, maar doeltreffend plan bedacht om de vele leegstaande winkelpanden in het centrum te verfraaien. In plaats van een kale lege ruimte ziet de wandelaar een banier met een gedicht van een stadjer hangen.
Het werkt wel, merkte ik vanmiddag toen ik door de Zwanestraat liep en een meneer aandachtig het gedicht van Jean Pierre Rawie zag lezen.
Ze zijn nog bezig om nog meer banieren op te hangen. Het is ook de bedoeling dat na verloop van tijd de gedichten gewisseld worden, zodat je regelmatig een vers gedicht op de ruit ziet.
 
Coen zelf hangt in de Carolieweg. Mijn gedicht hangt daar om de hoek aan de (korte) Gelkingestraat
 
Het gedicht komt uit Tot alles goed strak staat
 
 
Dat is het niet
 
Als je dat gedaan hebt is er niets aan de hand
in een seconde ben je zo’n moment door
het is een maar eenvoudige emotie
die je niet hoeft uit te leggen
je hoeft je er niet voor te schamen
of er raar over te doen het is gewoon
vrienden onderling ik hou van je
daar ligt het niet aan er is het dak
boven ons hoofd een kamer en een bed
dat opgemaakt wil worden er zijn lakens
en wij die daar voor altijd willen slapen
er is een tafel een vaas voor op de tafel
er zijn stoelen en de bank
nu gaan we met z’n tweeën chillen op de bank
of iets met je vrienden doen vraag ze maar
denk niet dat ik het met jou niet leuk heb
ik hou van je dat is het niet het is gewoon
vrienden onderling probeer nu eens even niets
te willen alles is er toch al? het komt goed
en anders komt het goed ik hou van je
daar gaat het niet om.

 

Hooft schreef nogal wat erotische gedichten

http://www.tzum.info/2013/01/filmpje-dichter-ramsey-nasr-draagt-p-c-hooft-voor/

De taal van de liefde van P.C. Hooft

 





Recensie: P.C. Hooft – <em>De gedichten</em>

Recensie: P.C. Hooft – De gedichten

zaterdag 26 januari 2013 door Jane Leusink
De taal van de liefde
‘Klare, wat heeft er uw hartje verlept,’ is de beginregel van een gedicht van P.C. Hooft. Lang voordat ik dat wist, kende ik die regel al uit een roman, eigenlijk meer een meisjesboek, waarin de vader, een hoofdonderwijzer en maniakaal citatenverzamelaar, dat tegen zijn dochter zegt: ‘Paula, wat heeft er uw hartje verlept,’. Niet nodig hier te vermelden dat ik ook wel zo’n maniak als vader wilde en bij gebrek daaraan het boek met zijn stroom citaten vele malen heb ‘verslonden’. En, vind ik prettig om te denken, later Nederlands ben gaan studeren en aldus Hooft ontmoette.

Op 19 oktober 1637 stuurt Hooft collega-dichter Constantijn Huygens een gedicht door van de dichteres Maria Tesselschade Roemer Visscher. Het is een troostsonnet geschreven bij de dood van Huygens’ vrouw Susanna van Baerle, maar – ingewikkeld – gericht aan Hooft. Daarin staat ook de volgende regel:
En stel’ zijn leed te boek, zo heeft hij ‘t niet t’onthouwen. (‘heeft’ is ‘hoeft’)
We snappen meteen waarom Huygens deze regel nog aanhaalt als hij vijfentachtig is: hoe kun je iets wat eigenlijk nogal een cliché is zo verrassend formuleren. Huygens blijft in 1637 met vier zoontjes en een pasgeboren dochtertje achter, Tesselschade heeft al eerder haar man en dochtertje verloren.
De grote gevoelens verwoorden in poëzie, het vorm geven aan je verdriet in taal was natuurlijk niet voor iedereen weggelegd, maar als remedie, als ik het zo mag noemen, was het beproefd in het zeventiende-eeuwse intellectuele milieu.

Het was de tijd van de rederijkerskamers. Je kwam er bij elkaar en schreef poëzie vol ingewikkelde versvormen en rijmschema’s, altijd bedoeld om je lezer, je publiek een boodschap, een wijze les mee te geven. Bepaald geen ‘kunst om de kunst’ dus. Dat je gezwoeg hoegenaamd geen goede tekst, maar eerder een saai, ongeïnspireerde knutselwerkje voortbracht, deerde niet. Je droeg maandelijks je laatst gemaakte gedicht voor, kreeg er ongetwijfeld de nodige feedback op terug.
Ook al stonden ze zeker open voor de nieuwe, uit Italië en Frankrijk afkomstige dichtvormen, de rederijkers zijn er in de Nederlandse literatuurgeschiedenis zeer slecht vanaf gekomen. De invloed van de beroemde Italiaanse dichter Francesco Petrarca (1304-1374) heeft daar niets aan kunnen veranderen.
Een gedicht is een ding, een met zeggingskracht volgestopt bouwwerkje van woorden. De rederijkers zullen dat nooit zo modern gezegd, laat staan gevonden hebben. Het laat onverlet dat daar, in die van taal vervulde omgeving, grote talenten konden opbloeien.
De dichter P.C Hooft (1581-1647), drost van Muiden en ambitieus lid van de Eglentier, de Amsterdamse kamer, was zo’n talent. Hij was na zijn middelbare school afgereisd naar Italië, niet alleen vanwege de zakenrelaties van zijn vader die in de handel zat, maar ook vanwege de moderne kunst en cultuur daar. Hij maakte er kennis met het sonnet en met de klassieke literatuur. Pieter Corneliszoon bleek bijzonder geïnteresseerd. Toen hij na drie jaar weer thuis was, gaf hij in de Eglentier graag staaltjes van zijn poëtisch kunnen weg.
In een van die moderne sonnetten stelde hij net als Maria Tesselschade later deed, zijn (minnaars)leed te boek in wat misschien wel zijn beroemdste sonnet zou worden.
Gezwinde Grijsaard die op wakk’re wieken staag
de dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken
altijd vaart voor de wind en ieder na laat kijken,
doodvijand van de rust, die woelt bij nacht, bij daag;
onachterhaalb’re Tijd, wiens heten honger graag
verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken,
en keert en wendt en stort staten en koninkrijken,
Voor iedereen te snel, hoe valt gij mij zo traag?
De subjectiviteit van de tijdsbeleving in schitterende metaforen vorm gegeven. Ik stel me er de Vliegende Hollander bij voor, het spookschip, gedoemd altijd maar door te varen, nooit af te meren in welke haven dan ook. Aan het eind van het octaaf lezen we waar Hooft naartoe wil, met een regel die extra reliëf krijgt door de weidsheid van het ervoor opgeroepen beeld. In het terzet vervolgt de dichter:
Mijn lief, sinds ik u mis, verdrijf ik met mishagen
de schoorvoetige tijd, en tob de lange dagen
met arbeid avondwaarts. Uw afzijn valt te bang
en mijn verlangen kan de Tijdgod niet bewegen,
maar ’t schijnt verlangen daar zijn naam af heeft gekregen,
dat ik den tijd die ik verkorten wil, verlang.
Het is een ontroerende confrontatie met tijd en gemis waaraan Hooft speciaal vorm geeft door het adembenemende woordspel in de laatste twee regels. Zo blaas je en passant ook alle clichés op. Bovendien, door het persoonlijke zo slim te verhullen, springt het juist in het oog. Het gedicht is opgedragen aan Mithra Granida, zijn latere vrouw Christina van Erp. Het is gedateerd 17 februari 1610. Ze trouwden in augustus van dat jaar. Hooft had in acht maanden tijd veertien gedichten voor Christina geschreven.
Vorig jaar zijn De gedichten verschenen, verzorgd door Johan Koppenol en Ton van Strien. Zij schreven een bevlogen verantwoording waarin ze overtuigend aantonen waarom de ‘lichtheid’ van de poëzie van Hooft (mijn woorden-jl), toch zo’n ‘zware’ uitgave rechtvaardigt. De annotatie bij de gedichten is zeer verhelderend en kan tegenwoordig niet uitgebreid genoeg zijn. De spelling en interpunctie zijn aangepast waardoor de teksten stukken toegankelijker zijn geworden en een verademing voor de dappere die zich aan de beslist niet altijd eenvoudige poëzie van Hooft waagt. Daarnaast worden de gedichten verlucht door prenten, portretten handschriften en muzieknotaties. Tot mijn grote genoegen zag ik alle Emblemata amatoria terug.
Veel van zijn gedichten heeft Hooft geschreven bij bestaande melodieën, er werd in de zeventiende eeuw veel gezongen en gemusiceerd. Hooft was een wereldse, charmante door schrijvende, artistieke en geleerde vrouwen omgeven man. We kennen Brechtje, Anna, Ida, Anna, Tesselschade, Christina, Eleonora en Susanna. Als hij zijn vrienden ontving op het Muiderslot zaten daar ook de vriendinnen bij. Het thema van de teksten was meestal de liefde. En wie zou niet verliefd worden op een dichter die je een lied toestuurt dat begint met:
Amaril, de deken zacht
van de nacht,
met zijn blauwe wolkenbuien,
maakt de starren sluimerblind
en de wind
zoekt de maan in slaap te suien (= zingen)
Het gedicht is opgedragen aan Ida Quekels, een geheime geliefde. De titel ‘Bella ninfa fugitiva…’ staat boven de melodie en is de beginregel van het slotkoor van de opera Dafne van Jacopo Corsi (1600). De muzieknotatie zelf is uit Valerius’ Gedenck-clanck (1626). Natascha Veldhorst heeft de muzikale redactie van de gedichten voor haar rekening genomen. Zij heeft de melodieën bij een groot aantal gedichten gezocht, een verantwoording geschreven en van het geheel is een mooie cd verschenen. Zij is zeer grondig te werk gegaan. Hoe ‘licht’ de poëzie van Hooft eigenlijk was, daarvan krijgen we ook door haar onderzoek een goed idee.
Hoe schrijf je liefde? Hooft is een dichter die een perfecte balans wist te vinden tussen het allerpersoonlijkste en de virtuoze verwoording daarvan in het gedicht. Dat maakt, wat je zijn ‘stijl’ kunt noemen tegelijk dichtbij en afstandelijk (ondanks dat het in zijn vele liefdesliederen, -liedjes en -sonnetten wemelt van erudiete verwijzingen naar schrijvers uit de klassieke oudheid -de bezorgers vermelden keurig dat Vergilius de grootste Romeinse dichter was en Cicero de beroemdste prozaschrijver).
Ik zou alle liefdesdichters en -dichteressen, waarvan we er in ons land tienduizenden schijnen te hebben, willen adviseren vooral eens bij P.C. Hooft te rade te gaan als het gaat om te oefenen in de taal van de liefde.
Jane Leusink
P.C. Hooft – De gedichten, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 816 blz. €45,-.
 
Gerelateerde berichten: