dinsdag 26 juli 2016

dinsdag 12 juli 2016

Recensie Maarten Buser - Club Brancuzzi





Als een moeder die haar kind al ziet struikelen

Club Brancuzzi is een club die het ‘begin van je ware leven’ in petto zegt te hebben. Dat zou dus ook wel eens jouw echte schepping kunnen zijn. De Bijbelse verwijzingen in deze bundel zijn al vanaf het motto talrijk. In dit gedicht ‘De uitnodiging’ bijvoorbeeld kruipt de avond als een slang sissend naderbij: ‘Ga gerust slapen, maar//als je wakker wordt zit ik om je been’. Niet fijn. De belofte die groot en gouden boven de entree van de club staat, ligt al meteen onder vuur.

Het verhaal wordt verteld door een ik-verteller, ook het lyrisch ik, we hebben het tenslotte over poëzie. Samen met Claude, een branie van een beeldend kunstenaar, en Sybille, zijn model, vormt hij een driemanschap. Daarmee ontvouwen zich thematiek en intrige van de bundel: de coming of age van drie jonge mensen. In het slotgedicht ‘Aftitelingsmuziek’ blijken in ieder geval twee van de drie sadder but wiser:

Ik stopte om tussen twee vinnen
een kathedraal van wrakhout te bouwen

(je kunt je er vast geen voorstelling van maken
hoeveel plezier we hebben gehad),
die geschikt is voor vieringen

Paradoxaal, theatraal en volstrekt logisch. Het leven van het drietal gaat na de aftiteling gewoon verder. De ik is ook vast van plan Club Brancuzzi z’n hele leven lang subliem te blijven noemen, al was het voor hem helemaal niet zo leuk binnen de driehoeksverhouding, hij was jaloers, hunkerde naar contact én, inderdaad, naar Sybille. In ‘Baken’:

Wat ik wil is een film, net interessant genoeg
om door te blijven kijken, en waarvan ik weet
dat ik rustig een stuk kan missen om glazen

appelsap te halen, zonder bang te hoeven zijn
dat bij terugkomst die twee opeens
hun verschrikte gezicht op hebben gezet

Hoewel Sybille figureert in gedichten met als koptitel ‘Muisje’, ‘Duifje’, ‘Musje’ is er weinig van deze diertjes in haar terug te vinden. Eerder lijkt ze een wat hoerige Maria (we lezen in een katholieke bundel), een verleidster met benen als steeds langer wordende schaarbladen. Ze verleidt dan ook de ik die zich daarna permanent – uiteraard – een verrader voelt. Met Claude lijkt het ondertussen niet helemaal goed te gaan, er is een gedicht dat ´Voogdij´ heet, waarin Claude opgezocht en opgepast moet worden, hij ogen van ´een puppy in een stikhete auto´ heeft en in een opgerold tapijt (dwangbuis?) blijkt afgevoerd. Hoewel de ik nu met Sybille is, blijft zijn schuldgevoel hem op het pathologische af plagen (´Zilverlingen´ en ´Het zalven´).

Een leuk motief is dat van het hout (aan het slot dus wrakhout). In ‘Duifje’, schrijft Buser: ´Misschien rolde ze vannacht in bed/wel in een verdwaalde splinter/ kruisigingshout van een of andere heilige’. En in ‘Dit lichaam’: ‘Ze laat me haar nek inspecteren/Er steekt een stukje hout uit/Ik plaats mijn vingers eromheen; ze rilt//als een beekje en de splinter komt los’.
Inmiddels mag duidelijk zijn dat de jongelui het paradijs dat de club lijkt te bieden niet in zullen gaan (omgekeerd Adam- en Evamotief?). Claude wilde toch al niet meer naar binnen, de andere twee twijfelen: ‘We besluiten dat naar huis lopen ook ascese is’ (‘Hier zijn’).
Dat het in de bundel ook om een homo-erotische aantrekkingskracht gaat, lees ik in het mooie, subtiele ‘Belijdenis’, waarin Claude en de ik besluiten dat buigen onder een te laag dak ook een soort van bidden is, en dat je hoofd daartegen stoten en vervolgens  sterretjes zien en vogeltjes horen fluiten, net zo goed een goddelijke ervaring kan zijn:

Net als toen keken we elkaar niet aan,

maar ik wist dat hij op zijn lip beet
Hoe we ook ons best deden, we kwamen nooit dichterbij
dan zijn duizelige sterretjes en kanaries

Maarten Buser vertelt vanuit het perspectief van een mij regelmatig ontroerende ik-verteller een ogenschijnlijk spannend verhaal dat met een - ja logische - sisser afloopt. Zo gaan de dingen. Hij is goed in het niet tegemoet komen aan mijn platvloerse verwachtingen als lezer. Op het niveau van de intrige of de plot kom ik gelukkig ellipsen tegen die de gang van de vertelling verstoren, maar ook mijn fantasie prikkelen, ik hou erg van ellipsen. Op poëtisch niveau vind ik originele vergelijkingen, concentratie, effectieve maar onnadrukkelijke enjambementen en veel binnenrijm. Maximaal is de constructie van de bundel. Door de vele, vaak tegenstrijdig aandoende verwijzingen in en tussen de gedichten, raakte ik op een prettige manier in verwarring, prettig omdat ik op het niveau van de taal niet echt bleef zitten met losse eindjes. Met uitzondering dan van het gedicht ‘Voorstudie’, dat me binnen het geheel nogal gezocht lijkt (al komt er veel hout in voor).  Het is ook leuk om te zien dat Maarten, behalve van de Bijbelse, nog van veel andere markten thuis is, variërend van hip hop (opgezocht hoor) naar mythologie, Griekse tragedies en naar Nijhoffs bijen en dan zal me nog wel het een en ander zijn ontgaan. Als laatste zeur ik over de interpunctie: vreemde interpunctie, wel komma’s, geen punten. Ook met opzet?
Een mooi, beloftevol debuut.




http://www.tzum.info/2016/07/recensie-maarten-buser-club-brancuzzi/