zondag 11 november 2018

Recensie bundel Erik Bindervoet - De olifant van Oostzaan

Schrijf het op. Leg het vast (olifant in porseleinkast)
Plaats van handeling in Bindervoets De olifant van Oostzaan is het hotel, ooit geboorteplek, nu vertrekpunt van de ik als dichter. De ik leidt ons door de tekst, zijn levensverhaal. In de ordeloze hoeveelheid herinneringen, anekdotes, ongestructureerde snippers en stapelingen van taal ontwaren we echter geleidelijk, weliswaar overwoekerde, maar toch lijnen van waaruit verhalen ploppen als luchtbellen uit een moerasbodem.
Bindervoet is niet bepaald een liefhebber van lyrisch getoonzette poëzie: veel te veel betekenis, onvrijheid en mooischrijverij vindt hij dat. Toch houdt hij de touwtjes in deze bundel stevig in handen. Hij laat ze vieren als hem dat nuttig voorkomt of gewoon, als hij zich niet kan bedwingen. Dan stuurt hij je het bos in. De ik als dichter, als machtig centrum, als Olifant (zie ook de kaft van het boek waarop de indrukwekkende olifant Celebes, in 1921 geschilderd door Duitse surrealist Max Ernst). Met Robert-Jan Henkes met wie hij al een half leven intensief samenwerkt, vertaalde Bindervoet niet alleen de gehele Joyce (van waaruit rechtstreekse lijnen lopen naar zijn werk), zij schreven ook een manifest voor wat zij noemden Ugly Poëzie. Poëzie die de poëzie voorbij is, vol associaties, straatpraat en rommelige gedachtestromen. Dat die poëzie helemaal niet ugly hoeft te zijn, in ieder geval niet qua vorm, zagen we al in de bundel Aap (2002) die uitsluitend bestaat uit ingenieus samenhangende kwatrijnen.
Hieronder het begin van het lange gedicht dat als basis de strenge vorm van de haiku heeft (5-7-5 lettergrepen) met daaraan toegevoegd twee regels van 7 lettergrepen. Waarmee een renga wordt geboren, een Japans kettinggedicht waaraan verschillende dichters meewerken:
Bushalte de Kolk
Waar molen De Olifant
Stond, lang geleden,
En later badhuis annex
Verpleeghuis Ons Verpleeghuis,
[…]
Mijn geboortehuis,
Ontworpen door architect
J. van Hardeveld
Vader van verzetsheldin
Annick Germaine Mathilde,
[…]
Je kleine zusje Inge
die hier ook geboren is,
In dit verpleeghuis,
Voorheen molen D’ Olifant,
Nu een geteisterd hotel.
[…]
En ja, als een echte renga betaamt werkten ook aan Bindervoets lange tekst talloze anderen mee. Ze worden achteraan de bundel allemaal genoemd, vier dik bedrukte pagina’s namen plus de volgende tekst op de website van de Arnhemse toneelgroep tgEcho die het stuk Hotel Informatie op het programma zette:
Tijdens de tournee van Hotel Informatie werkt onze tekstschrijver Erik Bindervoet aan een gedicht over dezelfde thematiek als de voorstelling, want de informatie-overload houdt nooit op. Hij wordt graag geïnspireerd door vragen en antwoorden die bij jou leven. Laat je vraag en/of antwoord bij ons achter en draag zo bij aan Bindervoets gedicht. Wat doet deze overdaad aan informatie met ons, vragen ze zich af.
Bindervoet geeft zelf het volgende antwoord:
Een koor van stemmen,
Stemmen van onder, stemmen
Van boven, stemmen van
Buiten, zwelt aan, door elkaar,
Door elkaar heen, door
Elkaar heen, met orkaankracht,
In antwoord op wat
En over iedereen heen wordt
Uitgestort, zonder pardon.
Opgelucht zijn we als we halverwege de eerste helft van de bundel nachtwakers tegen komen. We herkennen ze als Pieter Steinz, Wim Brands, Joost Zwagerman en René Gude.
Ah! de nachtwakers
Komen met hun zaklantaarns,
Nachtwaker Pieter,
Nachtwaker Wim, nachtwaker
Joost en nachtwaker René.
De nachtwakers schijnen bladzijdenlang hun licht op de materie die zorgen baart. Wim de vragensteller, Pieter de verteller, René Gude, de richtingwijzer en de zwijgende Joost Zwagerman. Ze worden alle vier op typisch Bindervoetse wijze gekarakteriseerd. Maar ze zijn ook dood. Bindervoet zal ze goed gekend hebben en schrijft een uiteraard tegendraads hommage. In de tweede helft komen we ze nog een keer tegen, nu in rijm en ingebed door tientallen Facebookberichten, anekdotes, losse woorden, namen, zinnetjes en uitroepen. En dan klinkt het, verkort, zo: ‘[…] I’m Wim … I swim … Ik ben Pieter … Levensgenieter … Ik ben Joost … Ik zoek troost … Ik ben René … Ik zeg nooit nee. […]’ Melig, boud en tragisch tegelijk. Alles opgeschreven door een ik en alles van elkaar gescheiden door puntjes: … . Die ik-verteller als centrum helpt ons overigens bij de les te blijven. Het geheel mondt uit in de figuur van de Aap van Szymborska, ook visueel gemaakt doordat de regels dan onder elkaar geplaatst zijn. Maar het gedicht zelf moet nu de ik regelmatig bij de kladden grijpen omdat hij zo afdwaalt:
• Ho! Stoppen maar! zegt het gedicht tegen me
• Het zou gaan over de Aap van Szymborska
Waarna een soort dialoog ontstaat tussen het gedicht dat orde wil en de tegenstribbelende dichter die alle kanten uit blijft meanderen.
Vervolgens is er de lange passage waarin de dichter de werkelijkheid in taal wil betrappen du moment dat die zich voordoet. Hij schrijft op wat zijn zintuigen hem bieden. Het is een procedé dat al wel vaker is uitgetest. Maar Kouwenaar zei al dat je met een gedicht geen ruit kunt ingooien.
In het laatste gedeelte lijkt de dichter persoonlijk te worden: daar zijn de zinnetjes nostalgisch maar ook triestig van toon. Ze hebben te maken met de wereld verbeteren (hoe ga jij dat doen?), met angst, moed, het geheimzinnige ik. De opsomming deed me erg deed denken aan de te kleine potloodjes die bij Uil thuis achter het fornuis zijn gevallen en waar Uil zo van moest huilen dat hij er tranenthee van kon zetten (A. Lobel). Bushalte De Kolk komt terug en met bushalte De Kolk eindigt het gedicht met de boodschap: herhalen tot het moment van overlijden. In een eeuwig perpetuum mobile.
Het is mooi en ontroerend (wil de dichter dat wel?). Maar je moet engelengeduld hebben om alles te blijven volgen, ook dreigt saaiheid doordat de zinnen zelf, als je ze eenmaal hebt doorgrondt, coherent zijn en in eenvoudige, weinig avontuurlijke taal zijn opgeschreven.
De tekst als experiment en de dichter Bindervoet houden ons een spiegel voor. De tijd is cyclisch. De tekst is een netwerk dat eruit ziet als een ondergronds stelsel van plantenwortels. Waar is ik? Is ik nog steeds een ander? In de filosofie en in de literatuur lopen de lijntjes dan al gauw naar het postmodernisme en de Amerikaanse Language poets, naar een dichter als Jeroen Mettes (N30) en een schrijver als Tonnus Oosterhoff (Op de rok van het universum). Als Vorläufer zou ik hier wel een lans willen breken voor de dichteres F. Harmsen van Beek. Kennis nemen van haar begrip ‘Neerbraak’ is voor iedere hedendaagse (taal)dichter een must. Bindervoet hoort uiteraard in deze illustere rij thuis, ook al laat hij de plantenwortels snoeien door een keurige ik-verteller

zaterdag 20 oktober 2018

Hemelse mevrouw Frederike, biografie Maaike Meijer. Presentatie ook in Garnwerd


Fritziana?

Onbegonnen werk, een casestudy, is het verslag van de receptie van het gehele oeuvre van de dichteres F. Harmsen van Beek. Teleurgesteld over de geringe respons die In goed en kwaad, het verzameld werk bij verschijnen in 2012 kreeg, besloten Den Boef en Kircz tot een onderzoek naar alle publicaties (300) over het werk van de dichteres. Dat levert nu, in 2015, een bij tijd en wijle spannende speurtocht op, een zoektocht naar feiten en fouten: de moeder van de dichteres heet níét Langerer maar Langeler, de dichteres heeft in 1963 níét de poëzieprijs van de stad Amsterdam gekregen.
Het was de auteurs ook opgevallen dat zoveel recensenten biografische gegevens (levenswandel, financiële en amoureuze situaties) inzetten waar je analyses en interpretaties van de poëzie zou verwachten. Fritziana hebben de auteurs die biografische prietpraat nu genoemd, vaak geuit door recensenten die haar vertrouwelijk aanduidden met haar voornaam ‘Fritzi’. Ja, Harmsen van Beek was een mooie, charmante vrouwelijke vrouw met een kleurrijk leven. Aad Nuis valt al in 1965 hard uit tegen dit type recensenten.

Onbegonnen werk

Onbegonnen werk? De recensies over Muizenpoot (er zijn er dertig verschenen bij zes herdrukken) blijken overwegend positief, ze noemen aanvankelijk geen of slechts lovende biografische details, die dan uiteraard wél seksistisch van aard zijn (L. Th. Lehman - 1965). Extreme dieptepunten ontstonden door een artikel in de Haagse Post (1965) en, veel later, door het boek Jagtlust (1998), deze hadden op de receptie van het werk weliswaar een heftig, maar ook weer wegebbend effect. De dichteres werd er echter blijvend door geframed, om het maar eens eigentijds uit te drukken.
Onvermogen tot het werk door te dringen verwoordden al die recensenten overigens wel. Harmsen van Beek schreef gewoon moeilijke gedichten voor een generatie critici die gericht was op interpretatie, synthese, begrip en een coherente betekenis. Het feit dat Merlyn met zijn credo dat alleen het werk ertoe doet en dat men af dient te blijven van de persoon van de auteur (Fens, Schippers) heeft ongetwijfeld bijgedragen aan Harmsen van Beeks literaire reputatie in positieve zin (stop het geroddel; lees!).
Uiteindelijk gingen recensenten de dichteres meer en meer zien als schepper van slechts één werk Geachte Muizenpoot met Piet Gerbrandy in de Groene (6-2012) als voorlopig sluitstuk. Waarop de vraag rijst of je een auteur, teneinde die een plek binnen de canon te geven, beoordeelt op zijn slechtste, dan wel zijn beste werk. In het geval van Harmsen van Beek: een niet geslaagde tekst in Neerbraak? Een belachelijk gedicht in Kus of ik schrijf? Het zal wachten zijn op de biografie van Maaike Meijer (2018) voor het eindoordeel. Harmsen van Beek was een multitalent, zelf een totaalkunstwerk. Wat mij betreft. Ze kwam zowel binnen als buiten de poëzie tot grote prestaties. Weinig recensenten bleken in staat haar activiteiten op het gebied van de beelden kunst te beoordelen, weinig recensenten deden daartoe serieuze pogingen. Lees dus In goed en kwaad (lees ook mijn uitvoerige bespreking elders in Tzum-jl).

Fritzi


Slot: Annie van den Oever (2003) komt er bij de auteurs bekaaid af. Vonden zij het onbegonnen werk haar op alle fronten logge dissertatie serieus te nemen? Van den Oever heeft ervoor gezorgd dat het werk van F. Harmsen van Beek binnen een theoretisch denkkader werd geplaatst. Het Russisch Formalisme met auteurs als Ejchenbaum, Bachtin, Sjklovsky bleek voor linkse literatuurwetenschappers in de zeventiger jaren een echte inspiratiebron. Dat wij die inmiddels afwijzen of niet meer zo nodig hebben, doet daar niets aan af. Bovendien geeft Van den Oever interessante en grondige analyses van het werk en plaatst zij dit in de toenmalige literaire traditie als afwijkend, tegendraads en averechts. Zij verafschuwt het ge-Fritzi (haar term).
Hopelijk leggen Den Boef en Kircz zich niet neer bij het voorlopig finale oordeel van Gerbrandy. Maaike Meijer zal dat zeker niet doen. Daar wachten we dus maar op.

Zie voor de officiciële presentatie op 5 november door uitgeverij De Bezige Bij de website van  http://www.spui25.nl/
De presentatie in Garnwerd is 10 november, zaterdagavond.

dinsdag 29 mei 2018

Van de zon van de lucht - Tsead Bruinja

oote oote - eerste indruk



van de zon van de lucht
van de plant van de vis
van de vogel van de lucht
van de grond van de tijd
toegerekend – opgeëist
uitgesproken
neem het terug riep je
deel het opnieuw op
laat ons begaan
haal ons aan
*
als je dat doet
zet je de sluizen open

___
Zodra ik een kort gedicht met veel ritmiek en een vis erin tegenkom moet ik denken aan Marc groet ’s morgens de dingen, het beroemde gedicht van Paul van Ostaijen. Het was een van de eerste “moeilijke” gedichten waarmee ik als middelbare scholier (ja, uit de vorige eeuw) werd geconfronteerd. Het was een doorbraak toen het “open” ging en ik ontdekte dat je het alleen maar heel precies hoefde te lezen, gewoon wat er staat dus. Het mag veelbetekenend genoemd worden voor mijn/onze manier van lezen dat we dat niet konden. Tegenwoordig noem ik het gedicht ook wel een grappige en ontroerende voorzetseloefening.
Bij Tsead Bruinja komt alleen de vis aan de orde, geen visserke vis, geen visselijn. De kracht van de associatie met Marc zit ‘m waarschijnlijk in het speelse, het heldere en dingachtige van in elk geval de eerste drie regels van de eerste strofe bij Bruinja.
Behalve dat het een treffend voorbeeld van parallellisme is, is in die eerste strofe het woordje ‘van’ intrigerend, drukt dat een bezitsrelatie uit? En wat is dan van de zon of van de lucht, van de plant, van de vis, van de vogel, de grond en de tijd? Het leven? Daar geeft de strofe geen antwoord op. Je kunt ‘van’ ook vervangen door “over”. De strofe gaat dan over de zon, de lucht, de plant, de vis, de vogel, de grond en de tijd. Merk op dat ‘van’ en “over” in dat geval hetzelfde betekenen.
Zie trouwens ook dat er in de eerste regel sprake is van lucht, in de laatste van grond (naast tijd), dat er in dit gedicht met andere woorden een beweging naar beneden zit.
In de tweede strofe is sprake van drie voltooid deelwoorden. Worden de “dingen” uit de eerste strofe hier misschien aan iets of iemand toegerekend, bijvoorbeeld de vogel aan de lucht, of opgeëist door iets of iemand, bijvoorbeeld de plant door de grond? Moet er ergens iets uitgesproken worden? Mmm. Is er wellicht sprake van mogelijke handelingen die we met deze dingen kunnen verrichten?
Als je het zegt, gebeurt het al: we geven betekenis aan iets zoals de conventie ons oplegt: zeg vis en de manier waarop we in ons hoofd de vis in beeld brengen, verschijnt compleet mee. Het zit in ons (taal)systeem, zeggen we dan. Zeg vis in de context van het gedicht van Tsead Bruinja en bij mij verschijnt het complete gedicht van Van Ostaijen. Dat zit kennelijk in mijn (taal)systeem. Op dat laatste verschijnsel plakken we tegenwoordig het woord intertekstualiteit. Bij ieder woord dat we gebruiken resoneert de conventie, het geheel aan betekenissen dat een woord of een zin produceert, als het ware mee. Dat geldt ook voor een heel gedicht. Het gedicht van Van Ostaijen resoneert in het gedicht van Bruinja. Voor Jane in ieder geval.
Taal schept werkelijkheid, zou je misschien ook kunnen zeggen. Ook: taal schept de manier waarop wij orde brengen in de werkelijkheid om ons heen. In chaos kunnen we niet leven.
In de derde strofe is sprake van iemand die iets roept tegen iemand anders en ontstaat er opeens iets van een verhaal: iemand roept dat je iets moet terug nemen, en opnieuw moet opdelen. Tenminste als je je aangesproken voelt. Wie is die ‘je’?
En dan is de volgende strofe opeens in het meervoud, is er sprake van een ‘ons’, maar wie zijn hier aan het woord? De dingen soms uit strofe één, die willen dat je iets (hun indeling) opnieuw ter hand neemt? Die aangehaald willen worden? Als een kat? Of geciteerd?
En dan dat sterretje, is dat ook een strofe? Een rust soms? Of is het een asterisk en duidt het op een verwijzing, of wordt er iets weggelaten en mogen we zelf bedenken wat?
In elk geval lijken de laatste twee regels over de sluizen open zetten (let op dat er een spreekwoord meezingt) ons tot voorzichtigheid te manen.

Hoe dan ook, ik lees ik dit gedicht als het leven zelf, vanaf het begin, de geboorte, tot en met het eind, de dood “tot in den eeuwigheid” (en daar duikt het onze vader al op). Via geel, blauw, groen, zwart, via de lucht, de plant, de vogel, de vis, de grond en de tijd.


http://ooteoote.nl/category/eerste-indrukken/


Kapstok
Tsead Bruinja
Uitgeverij Stichting Algemiene Fryske Underrjocht Kommisje AfÛK
ISBN 9789492176738
Dit gedicht is onderdeel van de afdeling Voorlopig land uit de bundel. De hele (tweetalige) tekst van deze afdeling is te lezen op de website van Lân fan taal.
Lees ook de recensie van de bundel op Tzum.

zondag 27 mei 2018

Tsead Bruinja - Kapstok



Engagement: warme sjaal aan kapstok, het overbelaste knaapje

De sjaal hangt speels aan een knaapje en staat afgebeeld op het titelblad van de eerste afdeling ‘in de kou een vriend vinden’ van deze zowel Fries- als Nederlandstalige bundel.

De eerste reeks is lange opsomming van disticha en terzinen met regels als: ‘in het huis van een ander wonen’, ‘de huid willen verlaten’, ‘van grond afscheid nemen’. Het lijkt te gaan om een proces van loslaten dat met gewond raken gepaard gaat en dat zich net zo lang herhaalt tot je ‘in je eigen wond [kunt] wonen’.

In de tweede het indrukwekkende in memoriam voor de in 1942 in Dachau vermoordde Friese pater Titus Brandsma oftewel Anno Sjoerd Brandsma - Bruinja draagt deze reeks aan hem op-: ‘ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus’. (Er zijn geen leestekens en geen hoofdletters bij Bruinja).

De derde heet ‘wisseltong’ (het omzetten van een spoorwissel) dat filosofeert over soorten gelijk van de wereld, waarbij de tijd de kroon spant.

In de tweede afdeling ‘hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok’ lees ik regels als: ‘ik vergroei met de stoel/waarover ik uitloop’ (opgeblazen en uitgevouwen), is er sprake van een machinist ‘die als een pas geschoten haas/achter in mijn mond/moest besterven (ren), en, in het laatste gedicht van de reeks, van:‘ riep de leegte op/die ik toesprak’. Er lijkt een relatie geëvalueerd te worden, was de kapstok te vol?

‘Voorlopig land’, de derde reeks in deze bundel, werd ook als videokunstwerk gemaakt samen met Herman van Veen en beeldend kunstenaar Jules van Hulst. Het kunstwerk werd afgelopen voorjaar geprojecteerd op de kerk de Oldehove in Leeuwarden.


‘Zwanendrifter’ lijkt te gaan over het houden van zwanen, een omstreden tak van sport in de veehouderij. Er zijn slachtoffers, er wordt een dier (een zwaan?) of iemand gevild: ‘van kruin tot kruis /door mijn tere huid getrokken’ (verlichting), ‘en zo zeggen wij dank/voor de sterke benen die je ons gaf/en de weke nek’ (volksheld).

Lijkt, schrijf ik steeds, dat komt omdat ik er niet altijd zeker van ben. Bruinja schrijft vaak mooie, duidelijke regels, maar laat de lezer, in elk geval deze lezer, wat het verband ertussen betreft regelmatig in de steek. Aan de andere kant, opper ik voorzichtig, kun je deze gedichten ook zien als uitgestalde tekens, letters en woorden op een pagina, verwijzend niet uitsluitend naar vastliggende maar ook naar mogelijke betekenissen. Te lezen als een abstract schilderij. De delen van het gedicht breng je als lezer zelf in (nieuw) betekenisverband, je bouwt het gedicht als het ware (opnieuw) op.



Wij komen uit zee


Ik wilde een kind

Maar mijn man was van plastic

Ik wilde een triomf


Prachtig komen deze gedichten overigens uit als je Soundcloud-opnamen van ze beluistert. Bruinja heeft een gelijkmatige ritmiek, vleiend, veroverend, strak, geen gekke accentdingetjes of hinderlijke spraakafwijkinkjes, ook geen geslis of geslik. Bruinja is, kortom, een goede performer. Hij schrijft nu al zo’n twintig jaar de éne bundel na de andere, treedt op in binnen- en buitenland en vergeet zijn roots in het Fries/Groningse niet. Als dichter Anneke Claus in haar gedicht ‘Veen, geen’ schrijft ‘Wie zet het Noorden nu weer/op de kaart’ kunnen we zeker ook aan Tsead denken.


Jane Leusink

Tsead Bruinja – Kapstok 2018. Afûk, Ljouwert. 107 blz. € 18,50