woensdag 18 januari 2017

Interview in literair tijdschrift Liter

In de winterLiter, de laatste van 2016, een fijn interview met Mart van der Hiele en Menno van der Beek, collega-dichters. Het omslag is natuurlijk van de hand van Steven van der Gaauw die in 2003 ook Mos en gladde paadjes en in 2005 Erato zo schitterend voor zijn rekening nam.
Wanneer ik ben gaan schrijven, vroegen ze als eerste. Bijna iedereen vraagt zich dat af bij zo'n laat gedebuteerde. Dus: allereerst toen ik uit het ouderlijk huis vertrok en een jaar lang als leerling-verpleegkundige werkte in wat toen nog het Diakonessenziekenhuis van Nijmegen was. Inderdaad, je moest zwarte nylons aan met een naad van achteren, zwarte schoenen, een kap op je hoofd en een uniform met wit schort tot over je knieën. Je sliep in de Til, de verpleegstersbarak. Aan de wanden van mijn kamertje had ik gedichten opgehangen, ik herinner me 'Het stenen kindje' van Nijhoff, en reproducties van schilderijen, een portret door Velasquez. Van Vasalis leerde ik 'De clown' uit mijn hoofd. Ik schreef voor het eerst ook zelf, maar dacht dat ik eigenlijk meer een lezer was. Op de afdeling joeg een klassiek strenge hoofdzuster achter je aan. Ik voelde me ongelukkig. Ik wist niets van studeren, dat kwam in ons milieu niet voor, je ging naar kantoor en als je koppig was ging je de verpleging in. Ik was koppig, zo koppig dat ik het Nijmeegse  diaconessenhuis koos in plaats van het Arnhemse, wat niet zo voor de hand lag omdat we in Nijmegen niemand kenden. Nijmegen, dat was aan de overkant, over de grote rivieren.
Toen ik eens, op een vroege dienstochtend, meer naar de afdeling strompelde dan liep, wist ik zeker dat ik die nacht mank was geworden. Op de afdeling, chirurgie, paniekerig in het kille neonlicht, zag ik pas de twee verschillende schoenen die ik in alle vroegte had aangetrokken, eentje met een platte en eentje met een hoge hak, een zwarte en een bruine schoen. Aangezien ik toch al maanden verscheurd werd tussen hier, daar, veraf, dichtbij, eeuwige liefde of niet, besloot ik ter plekke dat het welletjes was, een baan in de verpleging was niets voor mij. Bij het afscheid na het eerste jaar, zei dezelfde zuster dat er uit mij nog een goede hoofdzuster had kunnen groeien.
Dat was 1968.
Later, na de studie Nederlandse taal- en letterkunde, toen er al een soort carrière dreigde bij een Amsterdams lyceum en ik die ik gemakkelijk bleek te kunnen afbreken en inruilen voor een dorp op het weidse Groninger Hogeland, een gezin met kinderen en een oude, zowat van de grond af aan op te knappen kop-hals-rompboerderij met aan te leggen tuin en groentetuin, kippen en konijnen. Boven dat alles altijd die luchten. Het schrijven vond voornamelijk in het hoofd plaats. Soms zei ik dat ik alleen nog maar boodschappenlijstjes schreef.
Dat was 1979.
Achter de boerderij, vroeger de bakkerij van het dorp, stond de molen, naast de molen het pakhuis. In het pakhuis woonde een vriendin, ook uit Amsterdam, ook van het Instituut voor Neerlandistiek. In de schuur van de boerderijromp bevond zich nog de brede, metersdiepe bakkersoven, waarboven zich de rijskamer bevond. De keuken bouwden we om de oven heen, in de winter stookte je daar complete bomen in en werd de tussenmuur naar de badkamer warm. Ik denk vaak dat ik in dat kleine dorp waar onze kinderen geboren werden de gelukkigste tijd van mijn leven heb doorgebracht.
Maar er moest wel een rijbewijs gehaald worden, want hoe je het ook wendde of keerde, dat was wel de eerste stap die je moest zetten als je jezelf weer uit dat van alles en iedereen, ja ook god, het was een rood arbeidersdorp, verlaten gehucht wilde graven. Ik schreef voornamelijk dagboekachtige aantekeningen en 's avonds de mooiste college-dictaten, ik was kunstgeschiedenis aan de RUG gaan studeren.
Dat was 1984.
En kort daarop in 1985, toen zowel mijn vader als de vriendin van het pakhuis beiden binnen een jaar tijd overleden. Ik schreef gedichten op de met volle boekenkasten behangen bovenverdieping van het pakhuis van de vriendin, zolang dat tenminste niet verkocht was.
De voettocht, zeg maar gerust pelgrimage, ondernam ik in 1998, naar Santiago de Compostela.  Ja, ook toen ben ik wederom serieus gaan schrijven.