maandag 9 december 2019

In de gezondheidszorg

Eergisteren de laatste van twintig bestralingen na operatie van september. Nu wacht een nieuwe behandeling waarvan nog maar de vraag is hoe lang ik die zal blijven willen, de bijwerkingen zoals ze op het pillen begeleidende A-viertje worden vermeld zijn niet fijn. De therapie vergroot de kans dat ik over vijf jaar nog leef met slechts 3%, maar opgeteld bij de 71%  die ik tot nu toe heb veroverd leek het me de moeite waard. De 2% die men geeft met een chemotherapie erbij, ja die drinkbeker laat ik aan mij voorbijgaan. Er zijn mensen die zeggen hou toch op met die onzin, de kans dat je onder een auto of fiets loopt of van de trap afrolt en daarbij het leven laat is beduidend groter.
Het is een rare optelsom, ik geef het toe, alleen ingegeven door kwaadaardige cellen differentiatiegraad III. Met andere woorden, het is een weinig goeds voorspellend rommeltje, mijn kankercellen. Wat als er toch eentje aan de zwerf is gegaan?
Altijd prettig als ze je de waarheid durven zeggen. Ondertussen merk ik mijn bewondering voor degenen die het echte werk verrichten: hun vakkennis, inlevingsvermogen, engelengeduld, ervaring met lastige patiënten, vertrouwen, intelligente humor, concentratie. Superlatieven te over. Aparte vermelding verdient bovendien de sfeer in de operatiekamer. 
Naast verbijstering, onzekerheid, dankbaarheid is bewondering het gevoel dat ik de laatste vijf maanden opnieuw heb leren waarderen. Opnieuw doordat het voor het eerst in verband werd gebracht  met zoiets prozaïsch als de gezondheidszorg. En die gezondheidszorg, of liever de mensen die er werkzaam zijn, met zoiets prozaïsch als mijn lichaam. Over drie dagen is het negen maanden geleden dat dochter Roos ons verliet. In de jaren dat ze ziek was heb ik zo vaak gewenst haar ziekte te mogen overnemen. Dat werd mij niet vergund. Ik weet nu een beetje beter wat zij heeft meegemaakt, ook hoe een ziekenhuis een soort van tweede thuis kan worden.







Mijn herinneringen brachten mij terug naar de allereerste keer dat ik in een ziekenhuis verzeild raakt. Ik was twaalf en kreeg van het ene uur op het andere geweldige buikpijn, zelfs zo dat mijn ouders de huisarts alarmeerden, niks voor hen. Het was avond ik lag te krioelen van de pijn in mijn buik op mijn zolderkamertje, de huisarts verscheen constateerde een acuut ontstoken blindedarm en het volgende moment lag ik in het ziekenhuis, Ik werd geopereerd en de volgende dag kwam mijn moeder op bezoek met maar liefs twee nieuwe pyjama's. een ongehoorde luxe in een gezin waar voor dat soort dingen geen geld was. Ik heb er tien dagen gelegen, tien dagen van een geweldige warmte en lieve aanwezigheid van de zusters. Vooral van de hoofdzuster op wie ik verliefd was denk ik. Mijn heimwee was groot toen ik weer thuis was en ik ben regelmatig gestopt als ik langs het ziekenhuis fietste om naar de afdeling te kijken en te zoeken naar een blik op de hoofdzuster. Heimwee de verkeerde kant op, zoals ik dat later ben gaan noemen. Het overkwam me vaker.