dinsdag 29 mei 2018

Van de zon van de lucht - Tsead Bruinja

oote oote - eerste indruk



van de zon van de lucht
van de plant van de vis
van de vogel van de lucht
van de grond van de tijd
toegerekend – opgeëist
uitgesproken
neem het terug riep je
deel het opnieuw op
laat ons begaan
haal ons aan
*
als je dat doet
zet je de sluizen open

___
Zodra ik een kort gedicht met veel ritmiek en een vis erin tegenkom moet ik denken aan Marc groet ’s morgens de dingen, het beroemde gedicht van Paul van Ostaijen. Het was een van de eerste “moeilijke” gedichten waarmee ik als middelbare scholier (ja, uit de vorige eeuw) werd geconfronteerd. Het was een doorbraak toen het “open” ging en ik ontdekte dat je het alleen maar heel precies hoefde te lezen, gewoon wat er staat dus. Het mag veelbetekenend genoemd worden voor mijn/onze manier van lezen dat we dat niet konden. Tegenwoordig noem ik het gedicht ook wel een grappige en ontroerende voorzetseloefening.
Bij Tsead Bruinja komt alleen de vis aan de orde, geen visserke vis, geen visselijn. De kracht van de associatie met Marc zit ‘m waarschijnlijk in het speelse, het heldere en dingachtige van in elk geval de eerste drie regels van de eerste strofe bij Bruinja.
Behalve dat het een treffend voorbeeld van parallellisme is, is in die eerste strofe het woordje ‘van’ intrigerend, drukt dat een bezitsrelatie uit? En wat is dan van de zon of van de lucht, van de plant, van de vis, van de vogel, de grond en de tijd? Het leven? Daar geeft de strofe geen antwoord op. Je kunt ‘van’ ook vervangen door “over”. De strofe gaat dan over de zon, de lucht, de plant, de vis, de vogel, de grond en de tijd. Merk op dat ‘van’ en “over” in dat geval hetzelfde betekenen.
Zie trouwens ook dat er in de eerste regel sprake is van lucht, in de laatste van grond (naast tijd), dat er in dit gedicht met andere woorden een beweging naar beneden zit.
In de tweede strofe is sprake van drie voltooid deelwoorden. Worden de “dingen” uit de eerste strofe hier misschien aan iets of iemand toegerekend, bijvoorbeeld de vogel aan de lucht, of opgeëist door iets of iemand, bijvoorbeeld de plant door de grond? Moet er ergens iets uitgesproken worden? Mmm. Is er wellicht sprake van mogelijke handelingen die we met deze dingen kunnen verrichten?
Als je het zegt, gebeurt het al: we geven betekenis aan iets zoals de conventie ons oplegt: zeg vis en de manier waarop we in ons hoofd de vis in beeld brengen, verschijnt compleet mee. Het zit in ons (taal)systeem, zeggen we dan. Zeg vis in de context van het gedicht van Tsead Bruinja en bij mij verschijnt het complete gedicht van Van Ostaijen. Dat zit kennelijk in mijn (taal)systeem. Op dat laatste verschijnsel plakken we tegenwoordig het woord intertekstualiteit. Bij ieder woord dat we gebruiken resoneert de conventie, het geheel aan betekenissen dat een woord of een zin produceert, als het ware mee. Dat geldt ook voor een heel gedicht. Het gedicht van Van Ostaijen resoneert in het gedicht van Bruinja. Voor Jane in ieder geval.
Taal schept werkelijkheid, zou je misschien ook kunnen zeggen. Ook: taal schept de manier waarop wij orde brengen in de werkelijkheid om ons heen. In chaos kunnen we niet leven.
In de derde strofe is sprake van iemand die iets roept tegen iemand anders en ontstaat er opeens iets van een verhaal: iemand roept dat je iets moet terug nemen, en opnieuw moet opdelen. Tenminste als je je aangesproken voelt. Wie is die ‘je’?
En dan is de volgende strofe opeens in het meervoud, is er sprake van een ‘ons’, maar wie zijn hier aan het woord? De dingen soms uit strofe één, die willen dat je iets (hun indeling) opnieuw ter hand neemt? Die aangehaald willen worden? Als een kat? Of geciteerd?
En dan dat sterretje, is dat ook een strofe? Een rust soms? Of is het een asterisk en duidt het op een verwijzing, of wordt er iets weggelaten en mogen we zelf bedenken wat?
In elk geval lijken de laatste twee regels over de sluizen open zetten (let op dat er een spreekwoord meezingt) ons tot voorzichtigheid te manen.

Hoe dan ook, ik lees ik dit gedicht als het leven zelf, vanaf het begin, de geboorte, tot en met het eind, de dood “tot in den eeuwigheid” (en daar duikt het onze vader al op). Via geel, blauw, groen, zwart, via de lucht, de plant, de vogel, de vis, de grond en de tijd.


http://ooteoote.nl/category/eerste-indrukken/


Kapstok
Tsead Bruinja
Uitgeverij Stichting Algemiene Fryske Underrjocht Kommisje AfÛK
ISBN 9789492176738
Dit gedicht is onderdeel van de afdeling Voorlopig land uit de bundel. De hele (tweetalige) tekst van deze afdeling is te lezen op de website van Lân fan taal.
Lees ook de recensie van de bundel op Tzum.

zondag 27 mei 2018

Tsead Bruinja - Kapstok



Engagement: warme sjaal aan kapstok, het overbelaste knaapje

De sjaal hangt speels aan een knaapje en staat afgebeeld op het titelblad van de eerste afdeling ‘in de kou een vriend vinden’ van deze zowel Fries- als Nederlandstalige bundel.

De eerste reeks is lange opsomming van disticha en terzinen met regels als: ‘in het huis van een ander wonen’, ‘de huid willen verlaten’, ‘van grond afscheid nemen’. Het lijkt te gaan om een proces van loslaten dat met gewond raken gepaard gaat en dat zich net zo lang herhaalt tot je ‘in je eigen wond [kunt] wonen’.

In de tweede het indrukwekkende in memoriam voor de in 1942 in Dachau vermoordde Friese pater Titus Brandsma oftewel Anno Sjoerd Brandsma - Bruinja draagt deze reeks aan hem op-: ‘ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus’. (Er zijn geen leestekens en geen hoofdletters bij Bruinja).

De derde heet ‘wisseltong’ (het omzetten van een spoorwissel) dat filosofeert over soorten gelijk van de wereld, waarbij de tijd de kroon spant.

In de tweede afdeling ‘hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok’ lees ik regels als: ‘ik vergroei met de stoel/waarover ik uitloop’ (opgeblazen en uitgevouwen), is er sprake van een machinist ‘die als een pas geschoten haas/achter in mijn mond/moest besterven (ren), en, in het laatste gedicht van de reeks, van:‘ riep de leegte op/die ik toesprak’. Er lijkt een relatie geëvalueerd te worden, was de kapstok te vol?

‘Voorlopig land’, de derde reeks in deze bundel, werd ook als videokunstwerk gemaakt samen met Herman van Veen en beeldend kunstenaar Jules van Hulst. Het kunstwerk werd afgelopen voorjaar geprojecteerd op de kerk de Oldehove in Leeuwarden.


‘Zwanendrifter’ lijkt te gaan over het houden van zwanen, een omstreden tak van sport in de veehouderij. Er zijn slachtoffers, er wordt een dier (een zwaan?) of iemand gevild: ‘van kruin tot kruis /door mijn tere huid getrokken’ (verlichting), ‘en zo zeggen wij dank/voor de sterke benen die je ons gaf/en de weke nek’ (volksheld).

Lijkt, schrijf ik steeds, dat komt omdat ik er niet altijd zeker van ben. Bruinja schrijft vaak mooie, duidelijke regels, maar laat de lezer, in elk geval deze lezer, wat het verband ertussen betreft regelmatig in de steek. Aan de andere kant, opper ik voorzichtig, kun je deze gedichten ook zien als uitgestalde tekens, letters en woorden op een pagina, verwijzend niet uitsluitend naar vastliggende maar ook naar mogelijke betekenissen. Te lezen als een abstract schilderij. De delen van het gedicht breng je als lezer zelf in (nieuw) betekenisverband, je bouwt het gedicht als het ware (opnieuw) op.



Wij komen uit zee


Ik wilde een kind

Maar mijn man was van plastic

Ik wilde een triomf


Prachtig komen deze gedichten overigens uit als je Soundcloud-opnamen van ze beluistert. Bruinja heeft een gelijkmatige ritmiek, vleiend, veroverend, strak, geen gekke accentdingetjes of hinderlijke spraakafwijkinkjes, ook geen geslis of geslik. Bruinja is, kortom, een goede performer. Hij schrijft nu al zo’n twintig jaar de éne bundel na de andere, treedt op in binnen- en buitenland en vergeet zijn roots in het Fries/Groningse niet. Als dichter Anneke Claus in haar gedicht ‘Veen, geen’ schrijft ‘Wie zet het Noorden nu weer/op de kaart’ kunnen we zeker ook aan Tsead denken.


Jane Leusink

Tsead Bruinja – Kapstok 2018. Afûk, Ljouwert. 107 blz. € 18,50