zondag 27 december 2015

Bunt Blogt: Een grazende streep in de lucht (Jane Leusink)

Bunt Blogt: Een grazende streep in de lucht (Jane Leusink): Niet minder dan tien afdelingen telt Een grazende streep in de lucht , de nieuwe dichtbundel van Jane Leusink . Sommige afdelingen bestaa...

Een grazende streep in de lucht (Jane Leusink)


Niet minder dan tien afdelingen telt Een grazende streep in de lucht, de nieuwe dichtbundel van Jane Leusink. Sommige afdelingen bestaan uit maar twee gedichten en eentje zelfs uit maar een enkel gedicht, maar dat is dan wel 'Melief', een liefdesgedicht dat over de grenzen van leven en dood heen reikt.

Het is een gedicht om te lezen en te herlezen en elke keer blijf ik weer even hangen bij de zin 'Je ligt maar mee, je ligt maar mee, melief.' We kennen het meezitten en het tegenzitten, maar hier gaat het om het werkelijke liggen, wat we met rust en inactiviteit associëren. Maar onze associatie is te beperkt, laat Leusink zien.

En verderop:
Melief, ik ben opgehouden me langer op die grond van jou te werpen
met in mijn neusgaten aarde aarde, maar laat in mijn blessuretijd
nog vaak een meisjesboodschap achter: melief melief melief.
Ook dat 'aarde aarde' is treffend. Ik moest natuurlijk denken aan 'schoonheid schoonheid' in het beroemde citaat van Lucebert, maar ook aan de twee neusgaten die verstikkend vol zitten met de aarde waarin de geliefde rust. Juist door het te ontkennen ('ik ben opgehouden') wordt het beeld opgeroepen.

'Melief' is een heftig gedicht, dat ik toch met een glimlach kan uitlezen, wat veroorzaakt wordt door het slot. De laatste strofe gaat over de monologue intérieur, waarvan gezegd wordt: 'die is zó nep, vermijd die als de pest daarginds'.

Daarmee is ook meteen iets gezegd over het dichten, dat dus echt iets anders is dan het in jezelf praten. Gedichten zijn gericht op de ander, niet alleen als ze schreeuwen, maar ook als ze mompelen of fluisteren.

Er komt meer rouw voor in Een grazende streep. Bijvoorbeeld in de afdeling 'Rouw op de werkvloer'. De titels hebben iets afstandelijks: 'Factoren die het rouwproces beïnvloeden', 'Meten of het rouwproces normaal verloopt' bijvoorbeeld. Alleen het woord 'rouwproces' al!

De afstand wordt nog benadrukt doordat de hoofdpersoon niet een 'ik' is, maar een 'zij'. Sommige dingen zijn blijkbaar zo groot dat je even afstand moet nemen om ze te kunnen zien. Het tweede gedicht eindigt met:
Ze vindt het hooguit raar nu ook rouw haar verlaat, nee
in de steek laat, het komt toch hard aan, zegt ze
harder nog na veertig seizoenen, hoe is het mogelijk.
Ze walgt van haar kleverige adem,
ze walgt van haar haren zonder vaste strijkrichting
ze trapt op haar herinneringen tot ze loslaten
ze slikt, hoe slikt ze het door?
Is het doel van rouwen over het verlies heen komen? Als het rouwen minder wordt, maakt dat dan ook dat het verlies minder is en mag dat eigenlijk wel? De 'zij' heeft het gevoel dat rouw haar in de steek laat en dat komt hard aan, na tien jaar.

Maar Leusink schrijft niet 'tien jaar', maar 'veertig seizoenen'. Het zijn geen kruisjes op de kalender, het is tien keer een jaar lang door de seizoenen heen gaan, weer de groene blaadjes aan de bomen zien verschijnen of weer de bladeren zien vallen en de takken kaal zien worden.

Over elke regel in dit gedicht is veel te zeggen, bijvoorbeeld over de haren 'zonder vaste strijkrichting'. In zo'n formulering woelt van alles mee. Verwarring, niet alles op orde hebben, maar ook de vraag of er wel over de haren gestreken wordt.

Het achter je laten van herinneringen is bijna gewelddadig en het is ook nauwelijks te doen. Als het al bijna niet door te slikken is, hoe is het dan te verteren?

De cyclus eindigt met een citaat uit Psalm 90:
U vaagt ons weg als slaap
in de morgen, als opschietend gras
dat ontkiemt in de morgen en opschiet
en 's avonds verwelkt en verdort

(in het gras aan je voeten scharrelt een engel)
Gras is een bekend vanitassymbool. In de kerk waar ik als kind met mijn ouders heen ging, werd altijd psalm 103:8 gezongen als er een gemeentelid overleden was: 'Gelijk het gras is ons kortstondig leven'. Maar hier heeft niet het verwelkende en verdorrende gras het laatste woord, maar de scharrelende engel in gras dat ik mij als sappig en groen voorstel.

De laatste afdeling in de bundel heeft als titel 'Gras'. Vooraf gaat een motto: 'Jeder stirbt für sich allein'. van Hans Fallada. Het is een omkering van Romeinen 14 : 7: 'Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf.'

De cyclus 'Gras' bestaat uit twee lange, gedichten, die weer in 'hoofdstukjes' zijn verdeeld. Beide gedichten hebben de titel 'Mijn eeuw'. Het eerste gedicht speelt zich af in de negentiende eeuw: 'Mijn eeuw, de negentiende, uitgegroeid tot de eeuw / van de besmettelijke ziekten.'

Ik had dan ook verwacht dat het zou starten in 1826, toen in Groningen een paar duizend mensen gestorven zijn aan wat wel de Groninger ziekte wordt genoemd. Maar het begint in 1856, waar we lezen dat een heel gezin werd weggevaagd.
Waar was het oog van God dat de natte weilanden, de berooide
stoppelvelden wel met najaarsstormen bleef bestoken, maar
de mensen ja geen verstand inblies, het benul voor zichzelf hield.
Dat 'ja' maakt het gedicht ineens Gronings, tenminste voor mijn gevoel. In dit gedicht gaat het niet alleen om de gestorvenen, maar ook om het lijkenhuisje/baarhuisje op de begraafplaats van Zuurdijk. Dat werd uiteindelijk gebouwd. Al had het nog wel wat voeten in de aarde, zou ik geschreven hebben, als het niet zo woordspelerig zou klinken.

Het tweede gedicht speelt zich af in de twintigste eeuw. Het baarhuisje is vervallen en moet gerestaureerd worden, wat tegelijk een 'rouwherstel' zal zijn:
Wij denken aan onze doden opdat zij geen twee keer stervendenken is een benul dat je niet voor jezelf mag houden. Ga dusminstens drie jaar lang de rijen langs, neem eten en drinken mee.Geef het door aan je zonen, je dochters opdat zij hethún zonen, hún dochters en die-
In de cyclus 'Gras' trekt Leusink zich weinig aan van de scheiding tussen poëzie en proza. Het staat natuurlijk deftig als ik zeg dat ze de grenzen van de genres verkent, maar ik vermoed dat ze er domweg geen boodschap aan heeft: je kiest de vorm waarvan je vindt dat die werkt en hoe dat genoemd moet worden, maken anderen maar uit.

In de cyclus 'Sobibor 1943' staat bijvoorbeeld 'Het leek een stralende zomerdag', dat eruitziet als een gedicht, maar 'klinkt' als proza. Ik moest daarbij ook denken aan wat Hellema boven een verhaal zette in de bundel waarmee hij debuteerde: 'Wie hier literatuur van maakt, is een zwijn'. Ook die tekst speelde zich af in een concentratiekamp. Misschien moest het verhaal van Toivi daarom zo prozaïsch (maar dat is het verkeerde woord) verteld worden.

Er is niet alleen veel dood in Een grazende streep in de lucht, maar ook veel leven. Verschillende keren komen er kloppende harten in voor, er worden baby's geboren, er zijn kleinkinderen, vol van pril leven, die aandacht vragen. In het tweede gedicht van 'Gras' komt zo'n kleinkind voor en ook aan het eind van de serie 'Rouw op de werkvloer'.

Dat gedicht begint als volgt:
Op een dag drijft een pluimstaartig kind op zijn schelp
naar je toe. Het staat als een kaars, wil alles geven
alles horen - je hoort het gras als een gek gaan groeien.
 Ja, ja, Botticelli, natuurlijk, maar dat schilderij gaat ook over een geboorte, een begin van leven. Het kind (dat ik voor het gemak als kleinkind heb geïnterpreteerd, omdat het aan is komen drijven en niet naar buiten geperst hoeft te worden) is ook de scharrelende engel die ik al eerder noemde. En weer het gras natuurlijk, dat 'als een gek' groeit en daardoor het tegengestelde is van  vergankelijkheid.

Er is veel over Een grazende streep in de lucht te zeggen, maar er moet voor de koper nog wat te ontdekken overblijven. Er staan ook gedichten in die me te gelegenheidsachtig zijn, zoals 'Liefdesgedicht voor een lege etalage'; die gedichten had ik kunnen missen. Maar een dichter verdient het om op het beste van zijn werk beoordeeld te worden en dat beste is veel in deze bundel.

Tot slot wil ik nog een compleet gedicht citeren. Het wordt 'Herfst'. Herfst is gewoonlijk de tijd van verval en ondergang en dat ligt ook hier wel op de loer. Er staat niet dat de man en de vrouw het water aan de lippen staat, maar die betekenis wordt in de eerste strofe ook opgeroepen en niet voor niets staat er: 'het deert'. Er breken muren en appels vallen uit de boom. Ja, zo gaat het, in het seizoen, in het leven.

Maar het wordt wel gevierd in dit gedicht. Er wordt gezoend, er wordt wijn gedronken, van de bout gegeten en aan het eind is er het nieuwe leven, het kind dat het hele leven nog door moet gaan. Een gedicht om vaak te lezen, zoals zoveel gedichten in deze bundel.
Herfst
Een man en een vrouw staan met water aan hun lippen
in het meer en het deert. Om beurten duwen ze 
elkaar onder terwijl ze zoentjes en zoenen
de hond er een psalm over componeert. Ze zingen
dat we moeten zijn zonder zoveel willen erbij, lala
tot in het kwadraat, daar draait alles om. Dus
zwemmen ze zeven rondjes om het huis.
Als alle muren breken drinken ze een slok rode wijn
eten gretig van de bout die de man heeft bereid
van een lam uit zijn kudde. Een herfst leunt
onhandig tegen voegen en valappels. Dan
schreeuwt het kind uit zijn dorstige verte om melk
uit de borst van zijn moeder. Want het moest
tegen bergen oproeien, de meren vielen
droog en het moest zijn bodem nog vinden.

donderdag 24 december 2015

Liter 80 is uit!

Liter 80 is uit! Met Liter de Kerstdagen door…
…met gastschrijver Les Murray, kunstenaar Elsbeth Cochius en een mix aan proza en poëzie

De Australische Les Murray is in 2015 gastschrijver van LiterLiter 80 bevat recent geschreven en nergens elders gepubliceerde gedichten, vrolijk en ontroerend. 

Proza
Hans Werkman 
publiceert binnenkort een novelle; Liter publiceert alvast een fragment in de vorm van het verhaal ‘Naar Zutphen’. Ook van de Duitse Esther Magnis verschijnt een deel van haar nieuwste werk.Dingeman van Wijnen vertaalde de roman die uitkomt onder de titel Meintijteer. 

Naast fictief proza bevat Liter 80 ook twee essays: John van Eck leest en bepeinst Come Hither van De La Mare, terwijl Johan Goud zich buigt over spot en humor in literatuur: ‘Christelijke theologen hebben noodgedwongen en gaandeweg wat meer gevoel voor humor ontwikkeld.’
Beeld
Kunstenares Elsbeth Cochius onderbreekt de gevarieerde tekstbijdragen in dit nummer met een portfolio, bestaande uit ‘gekerfde poëzie’.

Poëzie
Naast de poëzie van Les Murray bevat Liter 80 ook gedichten van Robin KramerRuben Hofma en Bert van WeenenBenno Barnard draagt een nieuwe aflevering van zijn poëziedagboek aan.

En verder een vol en sterk nummer van Liter: Simon Garfield, Marieke Rijneveld, Lo van Driel, Désanne van Brederode, Jaap Goedegebuure en Joost Zwagerman.
---
Op Leesliter.nl gebeurde er sinds het verschijnen van Liter 79 weer het een en ander, zoals de publicatie van gedichten een recensies. Daarnaast rondden Stevo Akkerman en Len Borgdorff hun briefwisseling over christelijk schrijverschap af. Deze briefwisseling vormt een mooie inleiding op het thema van de CLO-literatuurdag, mede door Liter georganiseerd: ‘Wat drijft de schrijver? Over geloof in literatuur.’ Deze dag wordt op 19 maart 2016 in Veenendaal gehouden; reserveer de datum vast!
Volg Liter ook op internet:
Website: http://www.leesliter.nl

Facebook: http://www.facebook.com/#!/literairtijdschrift.liter
Twitter: http://www.twitter.com/LeesLiter


dinsdag 22 december 2015

'Knellschuh, willst du mich heiraten?' Nieuw gedicht.In: STAD Magazine, december 2015




Interview gemaakt door oud-stadsdichter van Groningen Ronald Ohlsen. Het gedicht heet: 'Overpeinzing vanuit een Gronings stadsappartement' en het gaat over skiën van de zwarte piste: 'Knellschuh, willst du mich heiraten?'
STAD is een glossy, glimmend, met mooie foto's. Te verkrijgen in de boekhandel.


maandag 21 december 2015

Knellschuh, willst du mich heiraten? In: Stad, glossy van de stad Groningen

In het decembernummer van Stad (de glossy van de stad Groningen) verscheen een nieuw gedicht met de zich steeds herhalende regel: 'Knellschuh, willt du mich heiraten?'. Het interview erbij is van de hand van oud-stadsdichter Ronald Ohlsen.

Knellschuh, willst du mich heiraten?

In de glossy Stad (decembernummer) staat het gedicht met de regel: 'Knellschuh, willst du mich heiraten?' Ronald Ohlsen schreef het interview erbij. Te verkrijgen in boekwinkels!

vrijdag 18 december 2015

Recensie Reformatorisch Dagblad - Klaas Fraanje

http://www.refdag.nl/boeken/waar_leegte_leidt_tot_uitzicht_1_952682



9-11-2015

Recensie Ommelander Courant - Janny de Weijs

Over het juiste gebruik van woorden-Ommelander Courant, oktober 2015

Janny de Weijs

Jane Leusink weet het nog, het moment waarop ze door de ‘muze’ werd bezocht. Het was omstreeks 1994. Ze zat ’s avonds in de auto op weg naar huis en luisterde naar de radio. Opeens hoorde ze een stem de volgende zin uitspreken: ‘Het is rustig hier op het eiland.’ Zeven, tamelijk alledaagse woorden. En toch raadselachtig.
“Die zin appelleerde aan iets echts”, herinnert Leusink zich. “Het voerde me terug naar Suriname, waar ik daarvoor een tijdje was geweest – ik weet niet eens meer waarom. Maar het was vooral een merkwaardige gewaarwording. Ik werd gegrepen door iets taligs. Het was een ervaring die ik niet eerder zó bewust had meegemaakt.”
Thuis zette ze de zin op papier. En de dagen daarna groeide er een gedicht uit.
Zie daar haar poëtica in een notendop, of althans een glimp op die poetica. De gedichten van Jane Leusink (Velp, 1949) komen niet linea recta voort uit een anekdote, herinnering, gevoel, gelegenheid of beeld. Ze rijzen op de eerste plaats op uit de taal. Soms is een zin in de krant al voldoende als aanzet. Soms gebeurt het na woorden die ze bij toeval opvangt, op een bankje in het park.
 “Ik las in de biografie van Vasalis dat zij op haar gedichten zat te wachten, alsof die ineens te voorschijn konden komen”, vertelt ze. “Ik werk met een boekje waarin ik mooie zinnen noteer. Bij mij gaat er een besluit aan vooraf. Soms moet ik er dan ook nog voor op reis, research plegen. Bij mij is het een kwestie wíllen schrijven. Je moet voor een gedicht goed kunnen zitten.”
Leusink was de vijftig  gepasseerd toen ze als dichter debuteerde met de bundel Mos en gladde paadjes; ze kreeg er in 2003 de C. Buddingh’-prijs voor. In 2005 volgde Erato, in 2007 was ze betrokken bij de C.O. Jellema-hommage Kwam iemand in de tuin vanmiddag, in 2008 kwam de bundel Er is weinig aan de lente veranderd en in 2010 was ze mede-samensteller van De wierde van Wierum (2010).

De publicatie van Tot alles strak staat, nu twee weken geleden, maakt haar tot een van de meest productieve dichters in Noord-Nederland. “Ik heb heel lang gedacht dat ik een lezer was, geen schrijver,” zegt ze. “Van studenten Nederlands – ik heb begin zeventig Nederlands gestudeerd – werd gezegd dat het allemaal mislukte dichter waren. Ik was diep onder de indruk van die mededeling. Het idee dat ik mij zou durven meten met Kloos, met Slauerhoff, met Nijhof…”
Na de studie volgde het echte leven: een man, werk, kinderen, verhuizingen, een moestuin. Begin jaren negentig zette ze een punt achter haar werk voor de Open Universiteit en volgde een periode van zelfonderzoek. “Toen ben ik serieus gaan schrijven. Toen ontdekte ik hoe ik voorbij de rare particuliere aanleidingen kon komen als de dood van het konijn en de ziekte van een vriend.”
Wat ze schreef, bleek beter dan ze zelf dacht. Toch voelde Leusink zich aanvankelijk als late dichter een zij-instromer. “Het deed denken aan wat ik meemaakte tijdens een studie kunstgeschiedenis: de docent is vooral geïnteresseerd in de jonge student, die hij nog kan vormen. Oudere studenten worden minder serieus genomen. Het is iets ongrijpbaars. Alsof je op latere leeftijd niet echt interessant bent. Gelukkig ben ik dat stadium voorbij.”
Wat heet: inmiddels staat ze voor de klas, als docent poëzie bij de Schrijversvakschool in Groningen. “Toen ik was gedebuteerd, wees iemand mij op het gebruik van verboden woorden in mijn gedichten, zoals ziel, pijn en verlangen. Ik had ergens het woord strelen gebruikt. Een echte dichter zou voor aaien hebben gekozen. Nu mag ík het juiste gebruik van verboden woorden uitleggen. Dat het er om gaat ze bewust te gebruiken, op het juiste moment en de juiste plaats.”  
De geest is uit de fles. Tot alles strak staat vormt het bewijs, met lange gedichten, met veel woorden en veel aandacht voor ordening en structuur. “Ik ben geïnteresseerd in wat taal vermag, in ritmes en klankkleur, in het moment waarop de taal communiceert”, zegt ze. “Vergelijk het met de eerste streken van een schilder op het doek: wat er dán gebeurt. Je kunt als dichter wel van alles vooraf willen bedenken, maar het gedicht zelf heeft ook wat te vertellen.”
Boek

De bundel Tot alles strak staat van Jane Leusink is verschenen bij uitgeverij kleine Uil. Prijs 15 (64 blz.). Zie ook http://janeleusink.blogspot.com/

Eppie Dam in Dagblad van het Noorden: lijstjestijd!

Eppie Dam in Dagblad van het Noorden


woensdag 2 december 2015

Wie hier binnentreedt. Nieuwe bundel Hedwig Selles



Afgelopen zaterdag was ik op de presentatie van de nieuwe bundel van Hedwig Selles Wie hier binnentreedt. Verschenen bij de Antwerpse uitgeverij Vrijdag, maar door Piet Gerbrandy ten doop gehouden in het Boekenhuis Zwolle.
  
Laat varen alle hoop, dicht je automatisch Dante's Inferno achterna als je Wie hier binnentreedt in je handen hebt. Zo niet Selles: 'Wie hier binnentreedt doet eerst een wens', is de titel van het eerste gedicht. Heb je je wens gedaan en ben je eenmaal de deur door, dan valt werkelijk alles van je af en kun je je volledig open stellen voor het vitale drama dat Selles je met grote voortvarendheid en de nodige zelfspot toont. Zo kom je niet alleen in Jungle terecht: 'Ik had een stukje regenwoud gehuurd, het laatste dat er was', maar ook in Mesopotamië. Niet alleen bij Waterschepselen, Angry birds en Inhalige vliegen, maar ook bij de Zuster van Winnetou: 'Het is zomer/maar nog niet de moeite waard om verliefd te worden/een beperking die beschermt/ tegen een roofdier met de goede manieren.'

 Ik citeer uit Gerbrandy's mooie inleiding:
'Dat is een constante in de bundel, waar een stem zonder illusies, doordrongen van de eindigheid van het leven, maar met des te meer warmte, zoekt naar liefde en betekenis in een wereld waaruit God zich heeft teruggetrokken (‘daarboven is er niets’) en de beste vrienden soms honden, vleermuizen en ganzen zijn'. 




 Hedwig Selles met uitgever Rudy van Schoonbeek
          Piet Gerbrandy

Hond mocht ook mee'De hond bind ik aan een paal/terwijl                                                                                          ik me door dit liedje loods' 
                                                                   (Vinex Vallei)


                                                    Remco Ekkers en Wim van Til