dinsdag 1 november 2011

Recensie Bouke Vlierhuis op Hanta http://www.hanta .nl: 'Tot alles goed strak staat'

Zomerpoëzie (1): De Crée, Goudeseune, Leusink en de huisdichters van de RuG


18/07/2011
door Bouke Vlierhuis
Gepubliceerd in poëzierecensies

Wat is een mooiere manier om de zomer door te komen dan met een stapel dichtbundels? Hanta heeft er nog wel een paar en brengt dus vanaf nu in drie afleveringen Hanta Zomerpoëzie. In deze eerste aflevering: Marleen de Crée, Koenraad Goudeseune, Jane Leusink en de eerste tien huisdichters van de Rijksuniversiteit Groningen.

Het is niet de lava van De Crée is weer zo’n prachtig uitgevoerd exemplaar zoals alleen Uitgeverij P. ze kan
maken. Een dun boekje (30 gedichten) in een bijna-vierkant formaat, gedrukt op dik glanzend papier en geïllustreerd met vervreemdende close-ups van gestolde lava.

Het cliché dat Vlaamse poëzie emotioneler en barokker is dan Nederlandse gaat ook nu weer op. Zo sterk zelfs dat ik, Hollander, vind dat het er wel een beetje dik bovenop ligt. Vooral de donkere, onheilspellende natuurbeschrijvingen, met een hoofdrol voor de wind, zijn wat veel van het goede. Al op de eerste paar pagina’s komen we wind tegen die ‘naar de laatste dag’ ruikt en ‘een lage wind’ die ‘onrust in de takken’ brengt. In ‘Nul-uur’ lezen we: ‘wolkenplooien hangen tussen de heuvels. / lucht betwist het bos. hier en daar / drupt een flard tussen de stammen. / zwijgen rekt zich als een luie deken.’

Het is mooi, maar het geeft, ook door het gebruik van al die punten, heel weinig lucht. ‘De honden van de nacht’, ‘brandend zielvuur’, ‘vlinders van slapeloosheid’, ze maken van Het is niet de lava een loodzware bundel.

‘De laatste poète maudit van Nederland’ noemt uitgeverij Atlas Koenraad Goudeseune. Het zal wel, en hij heeft zeker zijn momenten, maar over het algemeen vind ik zijn poëzie behoorlijk aan de flauwe kant. Dichters na mij is daarop geen uitzondering. Het gedicht ‘Mijn avonden’ (dat, zoals veel gedichten uit deze bundel, ook op het weblog van de dichter te lezen is) deed mij in mijn notitieboekje zelfs de uitroep ‘Aargh’ noteren, een eer die tot nu toe slechts Karel ten Haaf te beurt was gevallen.

Goudeseune schrijft af en toe best een aardig gedicht, maar zelfs dan heeft hij de behoefte om alles met een flauwe punchline weer te verpesten. Of door bijvoorbeeld aan te komen met ‘iemand die diep in de jungle leeft en geen tamtam maakt’. Hij sluit de bundel af met ‘De definitie van poëzie’. Oordeel zelf:

De definitie van poëzie

Is een bouwvakker die niet fluit naar een mooie vrouw
een soort dichter?
Gesteld dat hij die vrouw werkelijk mooi vindt,
fluiten kan en niet neerkijkt op fluiten naar mooie vrouwen.

Is een gedicht een mooie vrouw die door een bouwvakker
niet wordt nagefloten?
Gesteld dat ze werkelijk mooi is
en niet zou neerkijken op fluitende bouwvakkers.

Maak je een keuze of laat je je niet tot een keuze verleiden
als je een gedicht wil schrijven?
Loop je rond met grootse plannen
of hou je mooi zijn voor bekeken?

Ook Atlas maakt trouwens altijd hele mooie boekjes. Iets bescheidener vormgegeven dan die van P., maar consequent heel erg mooi.

Goed strak, dat is de opzet van Tot alles goed strak staat van Jane Leusink zeker. Het achtdelig gedicht ‘Het
gedicht is een werkwoord’ fungeert als rode draad. Ieder deel wordt gevolgd door drie gedichten die thematisch sterk verwant zijn. Acht minibundeltjes zijn het bijna, aan elkaar geregen tot een geheel, dat dan weer wordt ingeleid met een kort gedichtje over een appelboom en een kroeg. Ik weet niet wat ik daarvan moet denken. Van de meeste andere gedichten ook niet. Vooral ‘Het gedicht is een werkwoord’ is cryptisch en donker, weinig vrijblijvend en zeker niet ontspannen, maar mijn belangstelling is onmiddellijk gewekt: ‘Vandaag zijn wij kneedbare zinnen die / kieren forceren voor wat ook of ooit: / voor het hele idee van mixen wat boeide / de herrie bewerken, het gras snoeihard aan’.

Het is duidelijk dat Leusink – naast andere thema’s: de liefde, het moderne leven, de ontluikende vrouwelijkheid met de bijbehorende zoekende erotiek (die vaak op een of andere manier met paarden verbonden wordt) – ook een poëticale boodschap heeft. Maar ook die is niet makkelijk te ontcijferen. De rode lijn lijkt echter te zijn (‘het gedicht’ is tenslotte ‘een werkwoord’) dat dichten ploeteren is.

Het ploeteren heeft de, ondanks haar Buddingh’-prijs een beetje ondergewaardeerde, Leusink een mooie, strak gecomponeerde bundel opgeleverd.