Hond en ik zijgen neer onder en op een bank in de stiltecoupé van de trein richting Zwolle. Het is om half elf in de ochtend al aardig warm, maar toch ook nog lekker fris. Hond hijgt als een oude stoomlocomotief. Ik zit in de zon en dat is niet handig, aan de overkant van het gangpad is echter geen plek meer . Het is druk, maar iedereen houdt zijn gemak, overal verschijnen boeken en kranten. Ik aai Hond over haar kop, vertel haar dat er niks aan de hand is en denk meteen terug aan onze eerste keer in een stiltecoupé en het affairetje dat we meemaakten. Plotseling was het een krioelen van rolstoelen op het platformpje geweest.
We moesten erlangs zien te manoeuvreren om überhaupt de coupé te kunnen bereiken. Daar heerste een stiltecoupé onwaardige herrie, veroorzaakt door de eigenaren van de stoelen. De heisa duurde tot Utrecht, waar de leuke vrouw tegenover mij uitstapt. Ze moet naar een conferentie. Bij de deur draait ze zich om en dwars overal doorheen roept ze dat het hier een stiltecoupé is en of iedereen eigenlijk wel weet wat dat betekent.
De stilte die dan volgt is oorverdovend als de stilte die heerst in een schapenstal. De vrouw houdt er nog een heel betoog achteraan, maar dat hoor ik al niet meer. Hond en ik moeten onze volgende trein halen. Op het perron staan we te hijgen van bewondering. Zeker een docent, zegt een vriendin die ik het affairetje vertel.
In Zwolle moeten we overstappen op de trein richting Roosendaal. Perron 7b zegt het gele bord. Nog twee minuten. Bij perron 7b is echter in geen velden of wegen een trein te bekennen. Een jongen vraagt waar ik naar toe moet. Arnhem. Volgens mij moeten we dan op 5b zijn, zegt hij. We hebben nog twee minuten. Ik spurt de trap af en merk onderaan dat Hond nog op perron 7b staat. Ik roep en ze racet naar beneden. Rechts, roep ik en we rennen de trap alweer op. En ja, daar staat de trein. Ik loop het trapje van de dubbeldekker op en zie uit mijn ooghoek dat de jongen naar beneden verdwijnt. Jammer. Ik zoek zorgvuldig de plek die voor Hond het prettigst is, waar dus geen passagiers over haar staart gaan struikelen of erger, erop gaan staan. Het blijft maar rustig deze reis. Hond ligt, ik lees in de roman van Franca Treur. Knap zoals ze met al die vergelijkingen de zinnen mooi maakt (soms bijna net zo lang als bij Proust). Gevoel blaast ze erdoorheen, droge feiten en een afstandelijke blik, zodat er humor, ontroering en herkenbaarheid (ik kom uit een gereformeerd nest) ontstaat. Ik snap het helemaal. Bij Wijhe en Olst ben ik bij de Jongste Dag-passage. Ik grinnik. Daar had ik wel bij willen zijn. Heel anders dan vroeger. Toen reden we ook vaak in de trein langs Wijhe en Olst. Op weg naar de oma en de opa.