Sporen revisited
- I
Requiem
I
Was deze
verlieslijdende koers nog weg te zetten?
Was het
voetenwerk van mijn gedachten krachtig
genoeg? Er
waren die ochtend geen redenen
om in een
betere wereld te geloven, geen
reserves,
zelfs de tulp was nog een tulp, mijn fancy
schoenen maatgetrouwe
liefde, hoe moet ik zeggen?
Iemand
fietste onder zijn regenwolk naar het station.
In de trein
bladerde ik in een boek over de vergeten
Pools-Russische
oorlog.
Las over
hongersnood epidemieën uitroeiingen
over besprizorny, van ouders beroofden, over
wie
Victor
Alexandrov in zijn boek Adder onder de
adders
mijn jeugd tijdens de Russische
revolutie na afloop noteerde:
om in leven
te blijven gingen Misjka en ik uit stelen.
Leonia en
Moessia maakten het eten klaar. We waren
geheel
verwilderd als wilde dieren verdacht op
ieder geluid
uit het bos, het ruisen van de bladeren
het kraken
van een tak. Hondsvot schobbejak rattenkop.
Ik dacht aan
Russische lessen.
Daarna dacht
ik omlijnd aan de onlangs onderweg
verloren
stamboombouwer met veel spieren om verloren
woorden uit
te graven als ze zich vermomd als data
in de kronieken vinden lieten.
Het residu
van spijt om mijn lippen om mijn ogen
om mijn
onscherp, koppig hoofd. Mijn bebrild,
koppig
hoofd. Dit is mijn requiem voor hem.
II
Dit is mijn
requiem voor hem. Iemand fietste
onder zijn
regenwolk op weg naar het station. ’s Middags
was er die raadselachtige onvoorspelbare
onverwoestbare man aan mijn hoofd en handen
die stemde
met zijn voeten, die schoenen droeg vol liefde
voor het
materiaal, die zijn stad en land in lichter
laaie
spoorslags had verlaten maar niet dan
nadat hij
zich een nieuwe naam (klinkt als suikerzoete
lekkernij),
bij een bekende patissier in W.
had aangeschaft,
die reisde trager westwaarts door
de landen
tot waar een zee hem koeltjes tegenstreefde
tot waar een
mooiste vrouw hem in het Haagse Pools
wakker
kuste, zo ook de zoon die ze daarop baarde.
Iemand
fietste onder zijn regenwolk naar het station.
Weer vroeg
ik me af hoe ik zonder ironie oprecht
kon zijn of
ik twijfel en keuzestress uit kon vegen
zoals op
school de bordenwisser het whiteboard deed.
Hoe het was
om in zo’n land te leven. Voetje voor voetje?
Zodra ik
aankwam op het laatste perron groeide
mijn
grondeloze liefde voor heel zijn geringe nageslacht
tot bonkig
thema met mij als klampige weduwe
met dat
hart, doorboorde spier die zich maar
niet trainen
liet.
III
Waarom het
opgeschreven moest, dat vroeg
wat ooit
zijn nieuwste (en laatste) liefde was decennia later.
Ze zei: je
ziet het als je om je heen kijkt zie je het toch
de plek waar
immigranten zich verbonden voelen. Bijvoorbeeld
aan het
strand bij een zonsondergang. En toch altijd
elders zijn,
bijvoorbeeld aan de overkant.
Het zijn in
feite hopeloze hopers
die ook in
de toekomst slechts herinneringen zien
en dat
vooral de afgelopen nacht het spook van het vergeten
van de doden
zich aandiende (zij zei daghengst). Dat.
Zijn wij
Nederlanders door bloed of grond en zij
Russen die
nu weer Polen zijn? Geen tsaren
geen Duitse
of Oostenrijks-Hongaarse keizers meer
in het
vizier. Wat doet het met je eigenwaarde, vroeg ze.
Ach ja, zijn
Joods zijn was hij sowieso vergeten. Alleen
zijn trotse
Stetson had ze bewaard op de standaard
op de
gammele klerenkast in de achterkamer
van het
Haagse kadehuis. Dat we hier op aarde
zijn, niet
in het paradijs stond half vergaan met wit
krijt op de
rood geverfde keukenwand geschreven.
Dit is mijn
requiem voor haar.
IV
Tegen de
avond in het stadsplantsoen schoot
het me weer
te binnen. Na de takkenstorm
van gisteren
lag op het winderige pad
nog een
oranje zon plat tussen geschilferde
platanen. Ik
dacht: plat als je sociale weefsel ligt.
De sneue
woorden doemden rücksichtslos voor
mijn
nooddruftige ogen op en zelfs mijn ouwe trouwe
hond zag nu
in loslaten opeens het nieuwe
vasthouden
(het sublieme).
Ik
daarentegen framede het onvolmaakt
(kapotte
spijkerbroeken, sloophoutenboekenkasten
onscherpe
foto’s, kromme komkommers). Het ging, zag ik
om
hergebruik van willekeurig gevallen regels
op een
scherm. Wat ik had was taal van kleine woorden.
En gekheid
om een berm vol geurig venkelkruid
dartelende
vogelwikke en giftig bitterzoet
mee in te
kleuren. Een kruidig buinen
waarachter
zich een ondertussen drie, vier
etages
ingedaald genealogisch vlechtwerk uitgesponnen had
ofwel een
vergezicht tot aan de weidse overkanten
van de
Atlantische Oceaan.
Getemd de
data rekte het opgedolven, langer
dan een eeuw
verstopte namenwoud zich haast
wellustig
uit. Blijf altijd kloppen kloppen en zie.
Dit is mijn
requiem voor hem.
V
Dit is mijn
requiem voor hem.
De
raadselachtig onverwoestbare
die eeuwig
onvoorspelbare wakkere man
ontving nu
als een steen door de postbus
de brief van
zijn oudste zus uit Brooklyn N.Y.
Zij schreef:
the knowledge that you are alive has been
like a tonic to
me. Maar ben je wie je
zegt te zijn?
Mijn naam is Eljie Mejlach Wajnkranc, geboren
2 October 1896. Ik ben de jongste
van ons gezin, bestaande uit 3 broers en 4
zussen, zijnde Jankof Lejb, woonde in Ostrolenka
Kalman in Ostrolenka, Taube Riwka in Warschau
Dina in Ostrolenka, later Lomza, later Warschau
op de vlucht, en Ester in Paris. Jouw naam is
Sura Elka. Vaders naam was Schmaie, hij is op
17 (Teives) 1917 in Ostrolenka gestorven.
Mutters naam was Roechla, Rachel; zij stierf
in 1937 in Ostrolenka.
Schreef hij terug.
Dit is mijn requiem voor hem.
VI
Precies een
jaar nadat op 1 augustus WO I was
uitgebroken
zagen ze in Ostrolenka drie dagen en
drie nachten
lang het vuur de stad opeten. Het nieuws
kwam als het
weerlicht uit de hemel komt, het sloeg
de hoofden
van de Joden neer. En Dina’s brief,
nu uit een
overzeese rommelzolder opgedoken
sprak vanuit
het Poolse Lomza:
lieve Sura Elka zuster, stuur me meer
geld om kleren te kopen
en schoenen, mijn voeten zitten vol
wonden
van de klompen die ik draag. Ik
verloor
alles in het vuur van de Russen
toen ik uit Ostrolenka
naar Lomza vluchtte.
Stuur Jankof Lejb niks, hij heeft het
niet nodig.
Mutter laat je groeten. Ze bedankt je
voor het geld. Stuur ook een foto.
Mejlach is soldaat in Warschau, ik
zal hem van je geld
geven. Op een dag zullen we elkaar
ontmoeten.
Ik ben nu in Warschau, ik heb een
postadres.
Deze brief moest lang op verzending
wachten.
Dit is mijn
requiem voor haar.
VII
Iemand
fietste onder zijn regenwolk naar het station.
In mijn
dromen schreef ik Mejlach, de jongste
die in dit
land als grootvader Ilja heette na vele jaren
een in rouw
gedoopte maar feitenvrije brief vol
rationele berusting
en
godsvertrouwen.
Het thema
van zijn reactie: ik aanvaard dat ik leef
in
blessuretijd. Er zijn zoveel wegen.
Als
immigrant ben ik het pas geboren lam
dat slingert
aan de herdersarm, blijkbaar is jouw tijd nog niet gekomen.
Zijn liefste
uit het paradijs had hij verteld:
Ik was met vier andere jongens in het
bos
Mutter was daar ook, ze gaf
zevenduizend roebel
mee voor onderweg. Met onze kleren
op het hoofd gebonden, moesten we de
Narew
overzwemmen. In Warschau was ik in
dienst van het Poolse
nationalistische leger van Pilsudsky.
Ik stemde toen met mijn voeten.
In mijn dromen ging hij akkoord met
mijn voorstel
prees het zelfs: faîtes vos jeux! Ik
zette alles
op alles in: 19-21 met de buren.
Het spel was het zijne. Het casino was
Scheveningen.
Er was geen vuur, geen schaamte, geen
dood die je in
verschiet kon zien bewegen. Ook later
was er slechts
de herinnering aan het licht dat zelfs
onze meest afgelegen celkernen
onthulde.
VIII
Ook eerder niet toen ik Lenins prijs
en lof las
voor politici met een verlangen naar
totale
oprechtheid. Dat was een traktaat uit
1902. Zij maakten
zich geen zorgen, dachten wederzijds
vertrouwen
na het wankelen en instorten van het
luchtloze
regime. Sommigen dachten de democratie
is gestorven
nog voordat hij begon. Anderen konden
niet begrijpen
wat hen was ontnomen. Ze wisten niet
hoe vrij
te leven. Later zetten dissidenten
diezelfde taal in
om aan de macht te morrelen, die de retoriek
van oprechtheid langs de meetlat legde:
Pussy Riot, Alexei Navalny.
Decennia voor haar zoons dood stierf
de borst
die hem voedde aan diezelfde
oprechtheid. Dit is
mijn requiem voor haar. Geboren in de
hoofdstad W.
ontvluchtte Gudes, Bursztyn van haar
van, de oorlog
met ons ogenschijnlijk zo zeewaardig
(vol armen en estuaria)
land als, wat later bleek, voldragen
Haagse tussenstop
Daar werd Meilach de verwekker van
haar kind.
Toen na drieëntwintig jaar ging ze retour.
Na aankomst
van de trein was er de toespraak van
de Duitser
op het appèlplein, die het over werken
had. En dat
de gezinnen niet gescheiden zouden
worden. Sommigen
vroegen nog iets, zoals water.
Iedereen klapte.
Samen met de blaffende honden en
leeuweriken
die de lente lieten kwinkeleren
juichten
zij naar goddelijk licht, de hand uit
de wolken.
Dat was 23 april. Todestag.