dinsdag 15 februari 2011

Arie van den Berg over Mos en gladde paadjes in NRC Handelsblad

Beheersing uit de goochelkoffer


De nominaties voor de C. Buddingh'-prijs voor poëzie

Vrijdag 13 juni 2003 door Arie van den Berg

2002 was een rijk poëziejaar. Oude meesters openden opnieuw hun goochelkoffer, prijswinnaars poetsten hun kroon op in een nieuwe bundel, en de VSB-prijs ging naar een woordkunstenaar die de cd-rom tot medium voor poëzie verhief. Podiumdichters trokken intussen van slam naar slam, en stonden daarbij dikwijls voor volle zalen. Zelfs van gene zijde lieten zich dichters horen: er verscheen een nieuwe Vasalis, die een bestseller bleek, en de verzamelde gedichten van Lucebert werden definitief gebundeld. Bij zoveel turbulentie was de rust in het beginnersveld opmerkelijk. Querido, De Bezige Bij en De Arbeiderspers publiceerden geen debuten. Van de grote poëzieuitgevers leek alleen Meulenhoff actief, en niet zonder succes. Van de drie daar verschenen debuutbundels werd Het is van Geert Buelens met de Van der Hoogtprijs bekroond.

Norbert de Beule: YELLe! Contact, 29 blz. €14,50Sieger M. Geertsma: Straatvluchter. Passage, 96 blz. €14,98Jane Leusink: Mos en gladde paadjes. Mozaïek, 68 blz. €13,50Hanz Mirck: Het geluk weet niets van mij. Vassallucci, 45 blz. €14,95
De jury van de C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandstalige poëzie heeft het debuut van Buelens dit jaar niet genomineerd. Het is verscheen in de lente; vroeg genoeg om vorig jaar al mee te dingen, en een herkansing valt buiten de spelregels. Ook Naastenparade van Francie van den Hurk (De Harmonie), Varianten van nu van Jannah Loontjens (Bert Bakker) en Uitgeslagen zomers van Richard Steegmans (Perdu) zijn niet genomineerd. Ilja Leonard Pfeijffer, Peter Nijmeijer en Mustafa Stitou kozen vier andere dichters.

Hun selectie zal niet zonder moeite tot stand zijn gekomen; kwaliteit was schaars. Het nominatielijstje is dan ook geen staalkaart van zonneklare talenten, wel van poëtische diversiteit. Het toont twee heel verschillende leeftijdsgroepen: twee dichters dateren van de jaren zeventig, de andere twee van 1949 en 1957. In de genomineerde bundels komt dit leeftijdsverschil tot uitdrukking in de vorm. De poëzie van Jane Leusink en Norbert de Beule is in min of meer vaste coupletten gegoten, de gedichten van Sieger M. Geertsma en Hans Mirck daarentegen zijn meer op de stem dan op de vorm geschreven. De Beule afficheert zich weliswaar ook als voordrachtkunstenaar, maar zijn territorium lijkt beperkter dan dat van het jonge tweetal. Hun werkterrein reikt ver voorbij het papier. Geertsma is ook mediakunstenaar, en Mirck eindigde zijn studie Nederlands met een vergelijking van de teksten van Doe Maar met die van het zeventiende-eeuwse Groot lied-boeck van Bredero.

Aanstaande woensdag wordt de winnaar van de Buddingh'-prijs 2003 tijdens het Poetry International Festival in Rotterdam bekendgemaakt. In anderhalf decennium heeft de prijs zich een stevige reputatie verworven. De lijst van laureaten is indrukwekkend divers. Elma van Haren, Tonnus Oosterhoff, Anna Enquist, Joke van Leeuwen, Ilja Leonard Pfeijffer, Mark Boog en Erwin Mortier zagen hun debuut in Rotterdam bekroond. De Buddingh'-prijs is dan ook tekenend voor het huidige poëzielandschap. Belangrijker dan de twaalfhonderd euro die de oorkonde vergezelt, is de wetenschap dat je als winnaar in een heuse eregalerij wordt opgenomen.

Van de vier nu genomineerden maakt Jane Leusink op mij de meeste indruk. Poëzie schrijven lijkt bij haar vooral `stapelen', een zoekend, beheerst opeenhopen van gedachten en beelden. Beheersing ook blijkt uit de compositie van Mos en gladde paadjes. De openingscyclus `Sneeuw die tot juli blijft liggen' toont meteen wat ze als dichter vermag.

Ze voelden zich onrustig, ze moesten iets
maken, nee, iets werd wakker en werkte
zich als een steen in de aarde naar boven.

Ze dachten dat ze het niet zouden kunnen,
waren bang, begonnen voor tien te praten,
zodat het een drukte werd van ideeën daar.

In hun ogen smeulde iets. Ze zochten
een plek van belang, een ruimte zonder
apparaat dat regels stelt, een eiland tussen zijn

en niet-zijn dat toch door zijn wortels aan de rivier-
bodem werd vastgehouden, luchtig, gewichtig.
Ze zochten als kinderen naar wenkende woorden.

Het was herfst en ze hadden de trek in de kop.

De tekst dwingt op een prettige manier tot aanhoudende aandacht, en de slotregel is een even dwingende opmaat naar de rest van de cyclus. De vanzelfsprekende toon wordt de hele bundel volgehouden. Het is de grondtoon van alledaagse conversatie, maar nergens ontaardt het in prietpraat. De taal en de beelden zijn trefzeker. Persoonlijke herinneringen krijgen een universele gloed in beeldende formuleringen zoals die van kinderen die `achter op de fiets/ bij onze vader zaten, benen uitgespreid in veiligheid/ van rafelige tassen, geen spaak die ons wat deed'. Er zijn wel kleine onvolkomenheden, zoals hierboven het onhandige enjambement van `rivier-' naar `bodem', maar die smetjes zijn te gering om echt af te leiden. Mos en gladde paadjes biedt een ademende stroom van belevenissen en beleving. Een laat debuut, maar ik ben nieuwsgierig naar meer.

[...]
in AlgemeenKunstKunst en CultuurLiteratuurOnderscheidingenTaal- en Letterkunde.