vrijdag 8 oktober 2010

Hond en en trein met Frank Westerman (6)


Eerst stapt het lange dunne meisje de trein in, dan hond en ik, dat wil zeggen hond schiet voor mij uit linksaf het gangpad in en wil in diezelfde beweging het meisje rechts inhalen. Het meisje ziet niet zo snel wat er bij haar benen gebeurt en trapt op honds poot. Ik denk tenminste dat het honds poot is, ook voor mij ging het te snel. Hond slaakt een ijselijke kreet die door merg en been gaat. Het meisje schrikt daar erg van, net als de hele coupé trouwens, ze zegt sorry tegen hond, draait zich om en zegt sorry tegen mij. Niks aan de hand roep ik tegen haar en tegen hond en glimlach geruststellend. Tegen hond zeg ik dat altijd als haar iets pijnlijks overkomt, dat heb ik geleerd uit de vele hondeninstructie- boeken die ik van mezelf moest lezen toen ze vanuit de Pyreneeën naar Nederland verhuisde en haar ruige geboorteplek, haar thuis met moeder, broertjes, zusjes, paarden, ganzen, kippen, katten en varkens, moest verlaten. Ik wilde hond leren begrijpen.

Hoe leer je een schapenhond, een werkhond dus, de ins en outs van het hectische bestaan in een land als Nederland? Hoe leer je hem wennen aan onze immense hoeveelheid auto’s en fietsers? Hoe leer je hem in de stad aan de riem lopen? Hoe voorkom je dat hij in het land schapen, eenden en andere honden opjaagt en aanvalt?

Hoe tem je zijn paniek? En die van jou?

Hoe vaak heb ik op zonnige dagen niet verzenuwd aan de kant van een weiland gestaan en hond als een schot hagel achter de haas, aan de horizon zien verdwijnen. Hoe vaak heb ik niet een almaar rondjes zwemmende hond aan haar halsband uit sloot of vaart moeten vissen, waar ze wel in kon duiken achter een stel wilde eenden aan maar waar ze, door reusachtige rietstengels en steile hoge oevers belemmerd, niet meer uit kon klauteren. Hoe vaak heb ik niet hevig geschrokken bejaarde dametjes moeten oprapen omdat zij ten onder dreigden te gaan in het gevecht dat hond leverde met hun Shelty of Jack Russell. Hoe vaak heb ik die honden zelf niet uit elkaar moeten halen, soms met een gang naar de dokterspost als beloning. Hoe vaak heb ik niet wanhopig aangeklopt bij andere hondenbezitters, de hondencursusleidster en de hondenpsycholoog.

Het mag een wonder heten, maar tegenwoordig rent en springt hond meestal riemloos voor mij uit, we kunnen dwars door de stad lopen, maar ze blijft naast me. Als ik fiets kunnen we de drukste kruispunten oversteken; als ik op de markt de wekelijkse boodschappen doe, snuffelt ze relaxed langs en onder de kramen. Iedereen vindt haar leuk.
Hond is een raszuivere bordercollie, een driekleur, o zo leerbaar, o zo graag werkend, o zo gericht op de baas. Helaas heeft ze geen papieren om dat aan te tonen.

Iemand zei: jij houdt haar in de gaten, maar zij houdt jou in de gaten, ze loopt of rent de hele tijd half naar jou toe- of omgedraaid, de minste beweging met je hoofd of lichaam registreert ze, ze anticipeert.

Ik hou van die hond.
Hond en ik gaan op het tussenbalkon zitten. Mensen draaien hun hoofden naar ons om en lachen aardig. Met hond lijkt niets aan de hand, ze strekt zich languit over de vloer en kijkt met haar hartverscheurend lieve ogen naar me op. Ik denk bij mijzelf dat het mijn schuld is. Ik had het kunnen voorkomen. Ik had moeten anticiperen op haar actie of haar aan de lijn moeten houden. Ik ken haar toch het beste. Arme hond. Ik geef haar een Pedigree en maak een foto.



Een pedigree masseert het tandvlees en hond vindt dat lekker. Sinds ik Frank Westerman’s adembenemende boek Dier, bovendier over de Lipizzaner paardengeschiedenis heb gelezen weet ik dat een pedigree een stamboom is en dat daarin de bloedlijnen van een dier zijn vastgelegd. Het is belangrijk om zoiets te weten als je met je paard (of je hond) wilt gaan fokken. Fascinerend is het bij Westerman de raszuiverheidstheorieën van Hitler en Stalin op paarden toegepast te zien. Of moet ik het andersom zeggen: de raszuiverheidstheorieën van Hitler en Stalin konden zij ontwikkelen dankzij het bestaan van het Lipizzaner paard dat al vanaf de zestiende eeuw werd gefokt en veredeld tot het zijn volmaaktheid vond in de levado’s en caprioles zoals die in Wenen in de Spaanse Hofrijschool werden opgevoerd. Hitler legde bij het fokken de nadruk op de biologie, Stalin op de omstandigheden van het dier.

Keelsnoerend spannend beschrijft Westerman trouwens de ontsnapping van de Lipizzaner kudde van Hostau in Tsjecho-Slowakije (de Rus) naar de Amerikaanse zone in Duitsland; dat was Operatie Cowboy, een logistiek kunststukje met honderden merries en tientallen hengsten, over veertig kilometer, we schrijven 1945.

De drang om betere mensen te kweken, leefde, schrijft Westerman, zowel in Europa als in Amerika, zowel onder links en rechts, progressief en conservatief. In 1920 voorzag de voorzitter van de Amerikaanse eugeneticabeweging de grootst denkbare revolutie voor de mensheid ‘wanneer de menselijke paring op hetzelfde hoge niveau wordt getild als die van de paardenteelt.

Duitse kinderen leerden in de dertiger jaren het volgende versje opzeggen:

Houd je bloed puur!
Het is niet van jou alleen
Het komt van ver, het vloeit veel verder
Duizenden voorvaderen geven het gewicht
De hele toekomst stroomt erin

Achter in hun leerboek zaten voorgedrukte bladzijden waar elke pupil zijn eigen stamboom moest invullen – als een pedigree’ .