vrijdag 12 februari 2016

Vanmorgen liepen Hond en ik ons bekende rondje



Vanmorgen liepen Hond en ik ons bekende rondje langs het ruige stuk van de Oosterhamrikkade en sloegen rechtsaf de Kapteynbrug over. Op de hoek van de brug en het begin van het pad langs de studentenflats stond opeens de man die zei: wat een mooi gezicht die kameraadschap tussen hond en mens. Terwijl ik net aan het nadenken was over de maatschappelijke taak van de kunstenaar naar aanleiding van C’s poëziecollege en helemaal niet op Hond lette. Of het daarover ook gaat straks als ze op college Faverey bespreken en of ze die taak dan misschien ook melodrama en op de borstklopperij vinden. Evenals mijn favoriete dichter van het moment, Robert Hass, die dat overigens maar gedeeltelijk vindt.
Ik schrok dus op, de zon stond nog laag en scheen fel in het gezicht van de man. Hij sprak over zijn hond die de eerste nacht gewoon bij hem op bed was gaan liggen (wat hij voordien nooit deed) toen hij na een vechtscheiding terug kwam in eindelijk een eigen huis en de hond weer bij hem kon zijn. En ook over zijn kinderen die hij bijna niet zag, sprak hij. 
Ik zei dat ik die onvoorwaardelijke trouw van een hond blijvend ontroerend vind.
Toen ik verder liep (ik houd u op, zei de man) dacht ik aan mijn Franse kleinkind, aan dochter - haar moeder - aan hun diepe verbondenheid aan elkaar en aan hun tante en zus, mijn Russische dochter. Maar ook aan hun verbondenheid aan mij en mijn man, hun (groot)ouders, dacht ik, en aan de vader van mijn man, hun (over)grootvader en aan diens Russisch-Poolse ouders, hun (bet)overgrootouders. En dat ik toch echt over die relatiekluwen moest gaan schrijven. Straks. 
Ook dacht ik aan het wonder van het spontane zomaar kunnen houden van een kleinkind. En meteen ook aan het gedicht dat welbeschouwd niets anders is - of dat zou moeten zijn - dan een met woorden gemaakt liefdesbouwwerkje. En dat die woorden verspreiden wel eens de maatschappelijke taak van de dichter zou kunnen zijn. Als die tenminste over zijn eigenliefde heen kan stappen.
Toen we het pad langs de studentenflats insloegen kwam Hond dicht naast me lopen en keek met dwingende blik naar me op. Ze was tenslotte werkhond. Ik wist dat het nu tijd was een stok te zoeken, Honds liefde voor mij was dan wel onvoorwaardelijk, maar enige wederkerigheid stelde ze wel op prijs .
Lotte Jensen laat in De verheerlijking van het verleden zien dat nationalisme, vaderlandsliefde en heldenverering voor de negentiende-eeuwse Nederlander even vanzelfsprekend was als ademen, lopen en bewegen. Via de literatuur konden de lezers kennismaken met de grote namen uit de vaderlandse geschiedenis. Jensen haalt deze vaak bombastische, maar soms ook ontroerende literatuur uit de vergetelheid. Ze laat zien dat deze teksten een nieuw elan krijgen wanneer ze worden gelezen in dialoog met de tijd waarin ze geschreven zijn. De literatuur leerde het publiek niet alleen iets over het verleden maar ook over de eigen tijd.
Jos Palm zei over dit boek in OVT: ‘Aanbevolen lectuur voor iedereen die moe wordt van het vaak holle geschreeuw en geblaas over de Nederlandse identiteit.’
Ik lees dit in de voorjaarsbrochure van uitgeverij Vantilt.